Nederlands
38 M-5276-692A
Opslag
Biosense Webster T
HERMO
C
OOL
®
S
MART
T
OUCH
™
diagnostische/ablatiekatheter
met buigbare tip moet in een koele, droge omgeving worden bewaard. De
opslagtemperatuur moet tussen 5 en 25 °C (41 en 77 °F) liggen.
Afvoer
Hergebruik de onderdelen of voer het product en de restanten of het afval ervan
af in overeenstemming met lokale wet- en regelgeving.
Gebruiksaanwijzing
Raadpleeg de gebruikershandleidingen bij het C
ARTO
®
3-systeem, de
irrigatiepomp en de RF-generator voor instructies voor het aansluiten en
gebruiken van deze systemen in combinatie met de
Biosense Webster T
HERMO
C
OOL
®
S
MART
T
OUCH
™
diagnostische/ablatiekatheter
met buigbare tip. Gebruik passende Biosense Webster accessoirekabels voor
het aansluiten van de Biosense Webster T
HERMO
C
OOL
®
S
MART
T
OUCH
™
diagnostische/ablatiekatheter met buigbare tip op de juiste hulpapparatuur.
1.
Verwijder de katheter met behulp van een aseptische techniek uit de
verpakking en plaats deze in een steriel werkgebied. Controleer de
katheter zorgvuldig op integriteit van de elektrode en de algemene
toestand.
2.
Maak met behulp van een aseptische techniek een vasculaire toegang in
een groot centraal bloedvat.
3.
Om beschadiging van de kathetertip te voorkomen wordt de bij de
katheter geleverde insertiebuis gebruikt voor het voortbewegen of
terugtrekken van de katheter door het hemostaseventiel van de schacht.
Na inbrenging wordt de insertiebuis teruggeschoven in de richting van de
handgreep.
4.
Controleer de compatibiliteit tussen de schacht en de katheter door de
katheter vóór het inbrengen door de schacht op te voeren. Gebruik van
een P
REFACE
®
-schacht, of een schacht van 8,5 F, wordt aanbevolen.
5.
De katheter wordt via het C
ARTO
®
3-systeem aangesloten op de
opnameapparatuur en/of de RF-generator met de juiste interfacekabels.
Sluit de katheter met behulp van de juiste Biosense Webster-kabel aan op
de patiënt-interface-eenheid (PIU). Sluit de PIU aan op de generator met
behulp van de juiste Biosense Webster-kabel. Sluit de PIU aan op de
juiste opname- en registratiesystemen, waaronder het C
ARTO
®
3-
navigatiesysteem, met behulp van de juiste interfacekabels. Gebruik
alleen Biosense Webster interfacekabels. Sluit de slangen van de
irrigatiepomp aan op de Luer-aansluiting van de katheter. Er kan ook een
3-weg plugkraan worden gebruikt. Sluit de irrigatiepomp aan op een
normale zak met gehepariniseerde zoutoplossing op kamertemperatuur (1
u heparine/ml) volgens de standaard ziekenhuispraktijk. Sluit een neutrale
elektrode aan op de ingang van de neutrale elektrode op de RF-generator
om het elektrische circuit te sluiten.
6.
Spoel de katheter en slang met behulp van de standaardtechniek om
luchtbellen te purgeren en te controleren of de irrigatie-openingen in orde
zijn.
7.
Begin met constante irrigatie bij een snelheid van 2 ml/min.
8.
Breng de Biosense Webster T
HERMO
C
OOL
®
S
MART
T
OUCH
™
diagnostische/ablatiekatheter met buigbare tip in via de insertiebuis en
een introductieschacht van de juiste maat. Voer de katheter op naar het te
onderzoeken gebied.
9.
Gebruik zowel fluoroscopie als elektrogrammen (EGM) om de katheter in
de correcte positie te brengen.
10.
Laat de katheter gedurende 15 minuten na aansluiting op het C
ARTO
®
3-
systeem en 5 minuten na inbrenging in het lichaam opwarmen voordat de
functie voor het teruglezen van de kracht wordt gebruikt, om zo een
optimale nauwkeurigheid in de aflezing van de kracht en stabiliteit te
bereiken.
11.
Stel de aflezing voor contactkracht naar nul na inbrenging in de patiënt.
De tipelektrode en de eerste twee ringelektroden dienen zich buiten de
schacht te bevinden zodat de krachtsensor zich binnen het lichaam
bevindt. Zorg ervoor dat de kathetertip niet in contact staat met weefsel
door de locatie met fluoroscopie en het C
ARTO
®
-systeem, de EGM-
amplitude en beweging van de katheter te evalueren. Variaties in de
krachtaflezing in hetzelfde tempo als de cardiale of respiratoire cyclus
kunnen aangeven dat er contact gemaakt wordt met cardiale structuren.
Nadat deze markeringen aangeven dat de tip nergens mee in contact
staat, kan de aflezing naar nul gesteld worden. Raadpleeg de
Gebruikershandleiding van het C
ARTO
®
3-systeem voor instructies over
het naar nul stellen van de aflezing voor contactkracht.
12.
Stel de aflezing voor contactkracht naar nul bij het bewegen van de
katheter van de ene hartkamer naar een andere of bij het opnieuw
inbrengen.
13.
De kathetertip kan worden gebogen om het plaatsen te vergemakkelijken
door met de duimknop de tipafbuiging aan te passen. Als de duimknop
naar voren wordt geduwd, wordt de kathetertip gebogen; als de duimknop
wordt teruggetrokken, wordt de tip recht.
14.
Voor RF-toepassing en flowinstellingen raadpleegt u tabel 1.
Tabel 1: RF- en flowinstellingen
AANBEVOLEN PARAMETERS VOOR RF-TOEPASSING
ATRIALE
ABLATIE
VENTRICULAIRE
ABLATIE
Vermogensbereik
15 W tot 30 W*
31 W tot 50 W
Temperatuurbewaking
< 50 °C**
< 50 °C**
Irrigatieflowsnelheid tijdens
RF-toepassing
17 ml/min
30 ml/min
Toepassingsduur
30 tot 120 seconden
60 tot 120 seconden
* Vermogensniveaus boven 30 W kunnen worden gebruikt wanneer geen
transmurale laesies kunnen worden bereikt bij lagere energieniveaus. Voor
vermogensinstellingen >30 W, is de aanbevolen irrigatiestroomsnelheid
30 ml/min.** De temperatuur die wordt weergegeven op de RF-generator
toont geen weefsel temperatuur of elektrode-weefselinterfacetemperatuur.
Aanvullende aanbeveling:
Voor ablatie van istmusafhankelijke flutter mogen uitsluitend vermogens van
30 W tot 50 W worden gebruikt als bij lagere vermogensniveaus geen
geleidingsblok kan worden bereikt.
15.
Aanbeveling voor irrigatie: verhoog de irrigatie naar een hoge
flowsnelheid, te beginnen tot 5 seconden voor aanvang van de afgifte van
RF-energie. Handhaaf deze hogere flowsnelheid tot 5 seconden na
beëindiging van de energietoediening. Voor vermogensniveaus tot 30 W
moet een stroomsnelheid van 17 ml/min worden gebruikt. Voor
vermogens van 31 tot 50 W moet een hoge stroomsnelheid van 30 ml/min
worden gebruikt.
16.
De toepassing van RF-energie mag niet worden opgestart voordat de
verhoging van de irrigatieflowsnelheid wordt bevestigd door een afname
van de temperatuur van de tipelektrode met minimaal 2 °C.
17.
Controleer de temperatuur van de kathetertip gedurende de ingreep voor
een juiste irrigatie. De piektemperatuur mag tijdens de afgifte van RF-
energie niet meer dan 50 °C bedragen. N.B.: de weergegeven
temperatuur is alleen de temperatuur van de elektrode, niet de
temperatuur van het weefsel.
WARNING: This is a controlled proprietary and confidential document. Verify revision is current prior to use.
AVISO: Este es un documento controlado, confidencial, y con derechos reservados. Revisar si es la revision mas actualizada.