- 51 -
PULSE-ON-PULSE,
SHORT/SPRY ARC of “PRG=0”) effectief diegene is waarmee
men wenst te werken.
Vervolgens als volgt tewerk gaan
(zie FIG. D)
:
a) De toets “RECALL” indrukken.
b) “
Pr
” verschijnt op het display
(16)
en een nummer (bevat tussen “1” en “10”) op het
display
(15)
.
c) Door aan de knop encoder (zonder onderscheid
(13)
of
(14)
) te draaien het
nummer kiezen waarmee het programma dat men wenst te gebruiken opgeslagen
was.
d) De toets “RECALL” terug indrukken voor een tijdsduur langer dan 2 seconden.
e) Op de displays verschijnt “
Ld Pr
” dus het programma werd opgeroepen; de
displays veranderen automatisch na 2 seconden naar de waarden m.b.t. het juist
opgeroepen programma.
Nota. Indien de toets “RECALL” niet terug wordt ingedrukt voor een tijd langer dan
2 seconden, geven de displays “
No Ld
” en het programma wordt niet opgeroepen;
de displays keren automatisch terug naar de beginaanduiding.
NOTA:
- TIJDENS DE OPERATIES MET DE TOETS “SAVE” EN “RECALL” IS DE LED
“PRG” VERLICHT.
- EEN OPGEROEPEN PROGRAMMA KAN DOOR DE OPERATOR NAAR
BELIEVEN GEWIJZIGD WORDEN , MAAR DE GEWIJZIGDE WAARDEN
WORDEN NIET AUTOMATISCH OPGESLAGEN. INDIEN MEN DE NIEUWE
WAARDEN WENST OP TE SLAAN OP HETZELFDE PROGRAMMA, MOET MEN
DE PROCEDURE VOOR HET OPSLAAN UITVOEREN (zie 4.3.2.3).
- DE REGISTRATIE VAN DE GEPERSONALISEERDE PROGRAMMA’S EN DE
BIJHORENDE ORDENING VAN DE ERAAN GEKOPPELDE PARAMETERS IS
TEN LASTE VAN DE GEBRUIKER.
- ER KUNNEN GEEN GEPERSONALISEERDE PROGRAMMA’S WORDEN
OPGESLAGEN IN DE MODALITEIT ELEKTRODE MMA OF TIG.
5. INSTALLATIE
OPGELET! ALLE OPERATIES VAN INSTALLATIE EN ELEKTRISCHE
AANSLUITINGEN UITVOEREN MET DE LASMACHINE VOLLEDIG
UITGESCHAKELD EN LOSGEKOPPELD VAN HET VOEDINGSNET.
DE ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN MOETEN UITSLUITEND UITGEVOERD
WORDEN DOOR ERVAREN OF GEKWALIFICEERD PERSONEEL.
5.1 INRICHTING
- Het wagentje uitpakken en monteren overeenkomstig de instructies in dotatie.
- De lasmachine, de draadvoeder, en de eventuele groep van koeling uitpakken; deze
installeren op het wagentje.
NOTA: De connector van polarisatie inschakelen indien de GRA niet wordt
verbonden (FIG. E).
5.2 MANIER VAN OPTILLEN VAN DE LASMACHINE OF VAN DE LASUITRUSTING
- De lasmachine moet opgetild wordt zoals wordt aangetoond op de figuur
(FIG. O)
,
zonder wegneembare stukken (toorts, gasbuizen, kabels, enz.) die zouden kunnen
loskomen.
Zoals aangeduid op de figuur, de montage van de ringen van bevestiging uitvoeren
gebruikmakend van de twee schroeven M8x25 gegeven als hulpstuk.
Opgelet:
de ringen voor het optillen met lus met schroefdraden gat M8 zijn niet
inbegrepen in de levering.
- De lasuitrusting moet opgetild worden zoals aangeduid wordt op de figuur
(FIG. P)
,
zonder wegneembare gedeelten (draadvoeder, gasfles, kabels, afstandsbediening)
die zouden kunnen loskomen.
Opgelet:
tegelijkertijd de 4 speciaal daartoe vooringestelde hijspunten gebruiken.
5.3 PLAATSING VAN DE LASMACHINE
De plaats van installatie van de lasmachine identificeren zodanig dat er zich geen
hindernissen bevinden ter hoogte van de opening van de ingang en de uitgang van
de koellucht (geforceerde circulatie middels ventilators, indien aanwezig); tegelijkertijd
controleren of er geen geleidend stof, corrosieve dampen, vocht, enz. aangezogen
worden.
Minstens 250mm ruimte vrijhouden rond de lasmachine.
OPGELET! De lasmachine plaatsen op een horizontaal oppervlak met
een adequaat draagvermogen voor het gewicht teneinde de kanteling
of gevaarlijke verplaatsingen te voorkomen.
5.4 AANSLUITING OP HET NET
5.4.1 Waarschuwingen
- Voordat men gelijk welke elektrische aansluiting uitvoert, moet men verifiëren
of de gegevens van de kentekenplaat overeenstemmen met de spanning en de
frequentie van het net die beschikbaar zijn op de plaats van installatie.
- De lasmachine moet uitsluitend aangesloten worden op een voedingssysteem met
een neutraalgeleider verbonden met de aarde.
- Om de bescherming tegen onrechtstreeks contact te garanderen,
differentiaalschakelaars gebruiken van het type:
- Type A (
) voor eenfase machines;
- Type B (
) voor driefasen machines.
- Teneinde te voldoen aan de vereisten van de Norm EN 61000-3-11 (Flicker)
raadt men aan de lasmachine te verbinden met de punten van interface van het
voedingsnet die een impedantie hebben kleiner dan Zmax = 0.283ohm.
- De lasmachine valt niet onder de vereisten van de norm IEC/EN 61000-3-12.
Indien ze aangesloten wordt op een openbaar voedingsnet, behoort het tot
de verantwoordelijkheid van de installateur of de gebruiker om te verifiëren
of de lasmachine kan worden aangesloten (indien nodig, de exploitant van het
distributienet raadplegen).
5.4.2 Stekker en contact
Een genormaliseerde stekker,
(3P + T)
met een adequaat vermogen met de
voedingskabel verbinden en een contact van het net voorinstellen uitgerust met
zekeringen of een automatische schakelaar; een speciale terminal van de aarde moet
verbonden worden met de aardegeleider (geel-groen) van de voedingslijn. De tabel
(TAB.1)
geeft de aanbevolen waarden in ampères van de vertraagde zekeringen van
de lijn gekozen op basis van de max. nominale stroom verdeeld door de lasmachine
en van de nominale voedingsspanning.
5.5 VERBINDINGEN VAN HET LASCIRCUIT
OPGELET! VOORDAT MEN DE VOLGENDE VERBINDINGEN UITVOERT,
MOET MEN CONTROLEREN OF DE LASMACHINE UITGESCHAKELD
IS EN LOSGEKOPPELD IS VAN HET VOEDINGSNET.
De tabel
(TAB. 1)
geeft de aanbevolen waarde voor de laskabels (in mm
2
)
5.5.1 DRAADLASSEN MIG-MAG (FIG.F)
5.5.1.1 Verbinding met de gasfles
- Het reduceerventiel vastdraaien aan de klep van de gasfles en hierbij de
desbetreffende reductor geleverd als accessoire ertussen plaatsen, wanneer gas
Argon of mengsel Ar/CO
2
gebruikt wordt.
- De buis van de gastoevoer met de reductor en het bandje in dotatie vastdraaien:
vervolgens het ander uiteinde van de buis verbinden met de desbetreffende
aansluiting op de achterkant van de lasmachine en vastdraaien met het bandje in
dotatie.
- De instelknop van het reduceerventiel loszetten voordat de klep van de gasfles
geopend wordt.
5.5.1.2 Verbinding van de Toorts
- De toorts in de desbetreffende connector steken en hierbij manueel de instelknop
van blokkering goed vastdraaien.
- Voorinstellen voor de eerste lading van de draad, en hierbij de sproeier en het
contactbuisje demonteren om het buitenkomen te vergemakkelijken.
- Kabel lasstroom naar de snapmofverbinding (+).
- Kabel bediening naar de desbetreffende connector.
- Waterleidingen voor versies R.A. (watergekoelde toorts) met snelle aansluitingen.
- Erop letten dat de connectoren goed vastgedraaid zijn teneinde verhittingen en
verlies van efficiëntie te voorkomen.
- De buis van gastoevoer verbinden met de reductor en het bandje in dotatie
vastdraaien; vervolgens het ander uiteinde van de buis verbinden met de
desbetreffende aansluiting op de achterkant van de lasmachine en vastdraaien met
het bandje in dotatie.
5.5.1.3 Verbinding retourkabel van de lasstroom
- Moet verbonden worden met het te lassen stuk of met de metalen bank waarop het
steunt, zo dicht mogelijk bij de koppeling in uitvoering.
- Deze kabel moet verbonden worden met de klem met het symbool
(-).
5.5.2 TIG-LASSEN (FIG. G)
5.5.2.1 Verbinding met de gasfles
- De drukreductor vastdraaien op de klep van de gasfles en hierbij de speciale
reductie tussenplaatsen die als accessoire wordt geleverd, wanneer gas Argon of
een mengsel Argon/CO
2
wordt gebruikt.
- De ingangsbuis van het gas verbinden met de reductor en het strookje in
dotatie vastzetten. Vervolgens het ander uiteinde van de buis verbinden met de
desbetreffende aansluiting op de achterkant van de lasmachine en vastzetten met
het bandje in dotatie.
- De beslagring voor de regeling van de drukreductor loszetten voordat de klep van
de gasfles geopend wordt.
5.5.2.2 Verbinding retourkabel van de lasstroom
- Moet verbonden worden met het te lassen stuk of met de metalen bank waarop het
steunt, zo dicht mogelijk bij de koppeling in uitvoering.
- Deze kabel moet verbonden worden met de klem met het symbool
(+).
5.5.2.3 Verbinding van de toorts
- De TIG-toorts verbinden met de snapmofverbinding (-) op het voorste paneel
van de lasmachine; de aansluiting van de gasbuis en de kabel bediening toorts
vervolledigen.
5.5.3 LASSEN MET BEKLEDE ELEKTRODE MMA (FIG. H)
5.5.3.1 Verbinding van de tang elektrodenhouder
De quasi totaliteit van de beklede elektroden moet verbonden worden met de positieve
pool (+) van de generator; uitzonderlijk met de negatieve pool (-) voor elektroden met
zure bekleding.
De kabel van de tang elektrodenhouder verbinden met de snapmofverbinding (+) op
het voorste paneel.
Opmerking:
in enkele gevallen wordt de polariteit (-) naar de tang elektrodenhouder
aanbevolen; men moet dus de aanwijzingen van de fabrikant van de elektroden
raadplegen.
5.5.3.2 Verbinding retourkabel van de lasstroom
- Moet verbonden worden met het te lassen stuk of met de metalen bank waarop het
steunt, zo dicht mogelijk bij de koppeling in uitvoering.
- Deze kabel moet verbonden worden met de klem met het symbool
(-).
5.5.4 AANBEVELINGEN
- De connectors van de laskabels tot op het einde toe draaien in de
snapmofverbindingen, om een perfect elektrisch contact te garanderen; zoniet
zullen er zich verhittingen van de connectors zelf voordoen met een bijhorende
snelle slijtage en verlies van efficiëntie.
- De kortst mogelijke laskabels gebruiken.
- Vermijden metalen structuren te gebruiken die geen deel uitmaken van het stuk in
bewerking, ter vervanging van de retourkabel van de lasstroom; dit kan gevaarlijk
zijn voor de veiligheid en onbevredigende resultaten geven voor het lassen.
5.6 LADING DRAAD SPOEL (FIG. I)
OPGELET! VOORDAT MEN BEGINT MET DE LAADOPERATIES
VAN DE DRAAD, MOET MEN CONTROLEREN OF DE LASMACHINE
UITGESCHAKELD IS EN LOSGEKOPPELD IS VAN HET VOEDINGSNET.
VERIFIËREN OF DE ROLLEN DRAADTREKKER, HET OMHULSEL DRAADGELEIDER
EN HET CONTACTBUISJE VAN DE TOORTS OVEREENSTEMMEN MET DE
DIAMETER EN DE AARD VAN DE DRAAD DIE MEN WENST TE GEBRUIKEN EN
OF ZE CORRECT GEMONTEERD ZIJN. TIJDENS DE FASEN VAN INVOER VAN
DE DRAAD GEEN BESCHERMENDE HANDSCHOENEN DRAGEN.
- De ruimte haspel openen.
- De draadspoel op de haspel plaatsen, en hierbij het uiteinde van de draad naar
boven houden, controleren of de aandrijfpin van de haspel op correcte wijze in het
voorzien gat behuisd is
(1a)
.
- De contrarol/rollen van druk vrijmaken en verwijderen van de onderste rol/rollen
(2a)
.
- Verifiëren of de rol/rollen van tractie geschikt is/zijn voor de gebruikte draad
(2b)
.
- Het uiteinde van de draad vrijmaken, het vervormd uiteinde recht en zonder bramen
afknippen, de spoel draaien tegen de wijzers van de klok en het uiteinde van de
draad in de draadgeleider van de ingang steken en 50-100mm in de draadgeleider
van de aansluiting toorts
(2c)
duwen.
- De contrarol/rollen terugplaatsen en de druk ervan regelen op een gemiddelde
waarde; verifiëren of de draad correct geplaatst is in de uitholling van de onderste
rol
(3)
.
- De haspel lichtjes afremmen door in te grijpen op de desbetreffende stelschroef
geplaatst in het midden van de haspel zelf
(1b)
.
- De sproeier en het contactbuisje wegnemen
(4a)
.
Summary of Contents for INVERPULSE 425
Page 174: ...174...
Page 175: ...175 1 a a b b 2 a b c 3 4 200mm 300mm FIG I 1 6 1 6 1 2 1 2...
Page 176: ...176...
Page 177: ...177...
Page 178: ...178 FIG P FIG O B A...