nl
55
LET OP
LET OP
LET OP
LET OP
LET OP
LET OP
LET OP
Bij de modellen met een vermogen tot 2,2 kW
moet voor een beveiliging tegen overbelasting
gezorgd worden (thermisch relais of motorbeveiliging). Als er een
andere motor gebruikt wordt dan die normaal geleverd wordt dan
moet de betreffende gebruiksaanwijzing gelezen worden om te
controleren of de beveiliging voorhanden is of niet.
Het thermische relais of de motorbeveiliging moet op de waarde
van de nominale stroom van de elektropomp of op de
bedrijfstroom ingesteld worden indien de motor niet op volle
belasting gebruikt wordt.
6.2.2 Bescherming tegen overbelasting (driefase motoren)
Er
moet
voor
bescherming
tegen
overbelasting gezorgd worden (thermisch
relais of motorbeveiliging).
Het thermische relais of de motorbeveiliging moet op de waarde
van de nominale stroom van de elektropomp of op de
bedrijfstroom ingesteld worden indien de motor niet op volle
belasting gebruikt wordt. Het thermische relais moet in geval
van sterdriehoekaanloop op een waarde ingesteld worden die
gelijk is aan 58% van de nominale stroom of de bedrijfsstroom.
6.2.3 Beveiliging tegen drooglopen
Er moet vermeden worden dat de pomp kan
functioneren zonder dat er water in zit. Er
moet gecontroleerd worden of de schakelkast uitgerust is met
een beveiligingssysteem tegen drooglopen waarop een
drukregelaar, een vlotterschakelaar, sensoren of een ander
geschikt systeem op aangesloten moet worden.
Als de pomp water uit het waterleidingnet aanzuigt kan er een
drukregelaar op de aanzuigzijde geïnstalleerd worden om de pomp
uit te schakelen als de druk in het waterleidingnet laag is (daarbij
moeten de plaatselijk geldende voorschriften altijd in acht genomen
worden). Als de pomp water uit een eerste opvangtank of bak
aanzuigt kan er een vlotterschakelaar of sensoren geïnstalleerd
worden om de pomp uit te schakelen als het waterniveau laag is.
6.3 Aanzuiging
De pomp en de aanzuigleidingen moeten
alvorens de pomp in werking te stellen met
water gevuld worden. Door drooglopen kan de pomp beschadigd
worden.
Let op datgene wat in deze paragraaf en op de schema’s op fig.
Na en Nb staat, voor wat betreft de plaats van de pluggen.
VERKLARING VAN DE TEKENS fig. Na en Nb
A Vulstop met ontluchting (R3/8 1, 3, 5, 10, 15, 22SV, G 1/2 in de
andere gevallen)
B Vulstop (R3/8 1, 3, 5, 10, 15, 22SV, G 1/2 in de andere gevallen)
C Afvoerstop (R3/8 10, 15, 22SV , G 1/2 in de andere gevallen)
D Stop voor trommel, indien aanwezig (niet eraf draaien)
E Drukmeetstop (R 3/8) alleen bij 33, 46, 66, 92, 125SV
1 Vulstop met geopende ontluchting
2 Vulstop met gesloten ontluchting
3 Model zonder stop en trommel
4 Model met stop maar zonder trommel (niet eraf draaien)
5 Model met stop en trommel (niet eraf draaien)
Let op datgene wat op de figuren fig. Pa en Pb en in de
betreffende verklaring van de tekens staat voor wat betreft de
procedures die in par. 6.3.1 en 6.3.2 vermeld zijn.
VERKLARING VAN DE TEKENS fig. Pa en Pb
A Vul- en ontluchtingsstop
B Afvoerstop
C Vulstop
D Trechter
6.3.1 Tappen van een hoger niveau dan de pomp of uit het
waterleidingnet (onder de aanzuighoogte)
Draai de afsluitklep die na de pomp geplaatst is dicht.
6.3.1.1 Serie 1, 3, 5SV
Draai de naald van de afvoerstop zonder forceren tot aan het
einde van de slag los. Haal de vul- en ontluchtingsstop A eruit
en draai de afsluitklep vóór de pomp open totdat het water uit
de vul- en ontluchtingsstop A stroomt. Draai de naald van de
afvoerstop B zonder forceren tot aan het einde van de slag
weer vast. Breng de vul- en ontluchtingsstop A weer aan.
6.3.1.2 Serie 10, 15, 22, 33, 46, 66, 92, 125SV
Haal de vul- en ontluchtingsstop A eruit en draai de afsluitklep vóór
de pomp open totdat het water uit de vul- en ontluchtingsstop A
stroomt. Breng de vul- en ontluchtingsstop A weer aan. De vulstop C
kan in plaats van stop A gebruikt worden.
6.3.2 Tappen van een lager niveau dan de pomp (boven de
aanzuighoogte)
Draai de afsluitklep vóór de pomp open en draai de afsluitklep
na de pomp dicht.
6.3.2.1 Serie 1, 3, 5SV
Draai de naald van de afvoerstop zonder forceren tot aan het einde
van de slag los. Haal de vul- en ontluchtingsstop A eruit. Vul de
pomp met behulp van een trechter. Breng de vul- en ontluchtingsstop
A weer aan en draai de naald van de afvoerstop B zonder forceren
tot aan het einde van de slag weer aan.
6.3.2.2 Serie 10, 15, 22, 33, 46, 66, 92, 125SV
Haal de vul- en ontluchtingsstop A eruit. Vul de pomp met behulp
van een trechter. Breng de vul- en ontluchtingsstop A weer aan. De
vulstop C kan in plaats van stop A gebruikt worden.
6.4 Controle van de draairichting bij driefase motoren
Laat na de elektrische aansluiting (
par. 6.2) en de aanzuiging (
par. 6.3) de afsluitklep die na de pomp geplaatst dicht. Start de
pomp en controleer de draairichting via de afdekking van de
koppeling of via de ventilatorkap van de motor (bij de driefase
modellen). De referenties van de juiste draairichting bestaan uit
enkele pijlen die op de motorsteun, de koppeling en/of de
ventilatorkap van de motor aangebracht zijn. Als de draairichting niet
juist is stop de pomp dan, schakel de elektrische stroomvoorziening
uit en verwissel de positie van twee draden op het klemmenbord van
de motor of in de schakelkast.
6.5 Werking
Start de pomp en laat de afsluitklep die na de pomp geplaatst is
dicht. Draai de afsluitklep geleidelijk open. De pomp moet goed en
geruisloos functioneren. Laat de pomp indien nodig opnieuw
aanzuigen. Controleer het stroomverbruik van de motor en stel
indien nodig de afstelling van het thermische relais bij. Eventuele
luchtbellen die in de pomp zijn blijven zitten kunnen ontsnappen door
aan de speciale ontluchtingsschroef te draaien.
Als de pomp na installatie in een ruimte waar
vorstvorming kan optreden niet gebruikt wordt
moet u de pomp met behulp van de speciale afvoerstoppen
legen. Dit is niet nodig als er een geschikt antivriesmiddel aan
het water toegevoegd is.
Er moet opgepast worden met de afgevoerde vloeistof
zodat het geen schade aan voorwerpen of letsel aan
personen kan veroorzaken.
Tijdens de werking kunnen het buitenoppervlak van
de pomp (als er hete vloeistoffen verpompt worden)
en het buitenoppervlak van de motor heter worden
dan 40°C . Raak dit niet met lichaamsdelen (bijv. d e
handen) aan en leg geen brandbaar materiaal tegen
de elektropomp aan.
Volg de op fig. Q, fig. R, fig. S vermelde
aanwijzingen
op
voor
wat
betreft
de
aanhaalkoppels die op de draadelementen van de pomp die hier
vermeld zijn toegepast moeten worden.
Volg de op fig. T vermelde aanwijzingen op
voor wat betreft de koppels en momenten
die op de flenzen toegepast moeten worden.
Содержание Lowara e-SV Series
Страница 221: ...it en fr de es pt nl da no sv fi is et lv lt pl cs sk hu ro bg sl hr sr el tr ru uk ar 221 Figure V ...
Страница 223: ...it en fr de es pt nl da no sv fi is et lv lt pl cs sk hu ro bg sl hr sr el tr ru uk ar 223 Figure Y 1 3 5 10 15 22 SV ...
Страница 224: ...it en fr de es pt nl da no sv fi is et lv lt pl cs sk hu ro bg sl hr sr el tr ru uk ar 224 Figure W 33 46 66 92SV ...
Страница 225: ...it en fr de es pt nl da no sv fi is et lv lt pl cs sk hu ro bg sl hr sr el tr ru uk ar 225 Figure Z 125SV ...