170
1.
Druk tenminste 5s op de toets van de nieuwe radiozender en laat hem dan weer los.
5s
2.
Druk 3 keer langzaam op de toets van de reeds in het geheugen bewaarde radiozender.
1s
1s
1s
3.
Druk 1 keer langzaam op de toets van de nieuwe radiozender.
1s
Nu zal de nieuwe radiozender door de ontvanger herkend worden en zal hij de kenmerken overnemen die de reeds in het geheugen
bewaarde zender had. Indien er nog andere zenders opgeslagen moeten worden, dient u alle stappen voor elke nieuwe zender te herhalen.
Tabel 13: voor het opslaan van een zender “op afstand”
Voorbeeld
4.5.4) Geheugenopslag “op afstand”
U kunt een nieuwe radiozender in het geheugen opslaan zonder recht-
streeks op het knopje van de ontvanger te drukken. U dient dan over
een functionerende afstandsbediening te beschikken, die reeds in het
geheugen is opgeslagen. De nieuwe te bewaren zender “erft” de ken-
merken van die welke reeds in het geheugen bewaard is. Als de eer-
ste zender in modus I opgeslagen is, wordt dus ook de nieuwe in
modus I opgeslagen en kunt u dus op een willekeurige toets van de
zenders drukken. Als de reeds functionerende zender daarentegen in
modus II opgeslagen is, zal ook de nieuwe in modus II worden
opgeslagen en is het van belang dat u bij de eerste zender op de toets
drukt welke aan de gewenste instructie gekoppeld is, en bij de twee-
de zender op de toets welke u aan die instructie wilt koppelen.
Geheugenopslag op afstand kan plaats vinden in alle
besturingseenheden welke zich binnen het bereik van de
zender bevinden; het is dus van belang dat alleen die
besturingseenheid onder spanning staat welke gepro-
grammeerd moet worden.
!
Ga met de twee zenders binnen het bereik van de automatisering staan en voer de volgende stappen uit:
1.
Druk op het knopje ontvanger op de besturingseenheid en houd dit ingedrukt
2.
Wacht dat het ledlampje gaat branden, wacht vervolgens dat het uit gaan en wacht dan dat het 3 maal knippert
x3
3.
Laat de toets los precies wanneer het ledlampje voor de 3de maal knippert
4.
Als de procedure tot een goed einde is gekomen, zal het ledlampje na enige ogenblikken 5 maal knipperen.
x5
Tabel 14: voor het wissen van alle zenders
Voorbeeld
4.5.5) Wissen van de radiozenders
Dit zijn de belangrijkste fasen bij de aanleg van de automatisering
teneinde een zo groot mogelijke veiligheid te garanderen.
De opleveringstest kan ook als periodieke controle voor de verschil-
lende inrichtingen van de automatisering gebruikt worden.
De opleveringstest van de gehele installatie moet door
vakbekwaam en deskundig personeel uitgevoerd worden.
Dat moet ook bepalen welke tests in functie van de
bestaande risico’s noodzakelijk zijn en controleren of de
wettelijke voorschriften, regelgeving en regels en met
name alle vereisten van norm EN 12445, die de testme-
thodes voor de controle van automatiseringen voor poor-
ten en deuren bepaalt, in acht genomen zijn.
!
5) Opleveringstest en inbedrijfstelling
5.1) Opleveringstest
Voor elk afzonderlijk onderdeel van het automatisme, zoals bijvoor-
beeld contactlijsten, fotocellen, noodstop, etc. is een specifieke fase
in de opleveringstest vereist; voor deze inrichtingen zullen de proce-
dures uit de desbetreffende handleidingen met aanwijzingen gevolgd
moeten worden. Voor de opleveringstest van SPIN dient u onder-
staande reeks handelingen uit te voeren:
1. Controleer dat de voorschriften vervat in hoofdstuk 1 “AANBE-
VELINGEN” nauwkeurig in acht genomen worden.
2. Ontgrendel de deur door het ontgrendelingskabeltje naar bene-
den te trekken. Verifieer of het mogelijk is de deur handmatig te
openen of te sluiten met een kracht die niet groter dan 225N is.
3. Haak de wagen weer vast.
4. Voer gebruikmakend van de schakelaar, de radiozender of het
kabeltje, sluit-en openingstests van de deur uit en verifieer of de
manoeuvre overeenkomt met wat voorzien is.
5. Het is raadzaam meerdere tests uit te voeren teneinde te beoorde-
len of de deur soepel loopt en of er eventuele fouten bij het monte-
ren of afstellen gemaakt zijn of dat er speciale wrijvingspunten zijn.
6. Controleer één voor één of alle veiligheidsinrichtingen in de installa-
tie (fotocellen, contactlijsten etc.) goed werken. Met name of het
ledlampje OK op de besturingseenheid telkens wanneer een van
deze inrichtingen in werking treedt, 2 maal snel knippert ter beves-
tiging van het feit dat de besturingseenheid de gebeurtenis herkent.
7. Om te controleren of de fotocellen goed werken en met name of
er geen interferenties met andere inrichtingen zijn, voert u een 30
cm lange cilinder met een diameter van 5 cm op de optische as,
eerst dichtbij de TX, vervolgens dichtbij de RX en tenslotte in het
midden van die twee. Ga dan na of de inrichting in alle gevallen in
werking treedt en van de actieve status op de alarmstatus over-
gaat, en omgekeerd. Tenslotte controleert u of dat de voorziene
reactie in de besturingseenheid oproept, bijvoorbeeld of bij de
sluitmanoeuvre deze niet wordt uitgevoerd.
8. Als gevaarlijke situaties welke door de beweging van de deur
opgeheven zijn door middel van beperking van de stootkracht,
dient u deze kracht te meten volgens de voorschriften van de
norm EN 12445. Als afstelling van de “Snelheid” en de aansturing
van het “Motorvermogen” gebruikt worden als hulpmiddel voor
het systeem om de stootkracht terug te brengen, probeer dan
die instelling te vinden, welke de beste resultaten oplevert.