C0211001-07-16-NL
145
4.4 Installatieplaats
De installatie moet aan de voorschriften van de norm EN 378-3 en de geldende plaatselijke normen voldoen, waarbij met name rekening gehouden
moet worden met de bezettingscategorie van de ruimten en de veiligheidscategorie zoals gedefinieerd in de norm EN 378-1.
R134a
R410A
R404A
R407C
HFO-1234ze(E)
Veiligheidscategorie
A1
A1
A1
A1
A2
Tab.3
De luchtcondensatieunits moeten beschermd worden tegen wind: hierdoor wordt de condensatieregeling namelijk aangetast en bij warmtepompen
wordt de ontdooiing hierdoor belemmerd. Bovendien moeten de lamellenbatterijen beschermd worden tegen vuil (stof, bladeren, spaanders enz.) en
atmosferen die corrosie ervan kunnen veroorzaken.
5
WATERVERBINDINGEN
De verbindingsleidingen moeten op adequate wijze ondersteund worden zodat ze met hun gewicht de installatie niet belasten. Stijve verbindingen
tussen de unit en leidingen dienen vermeden te worden en er moeten trillingsdempers aangebracht worden.
Voor wat de waarden van de temperatuur, de waarden van de minimum en de maximum hoeveelheid water en de waterinhoud van het watercircuit
van de warmtewisselaars betreft moet u zich aan het betreffende technische bulletin van de unit houden of informeren bij de leverancier. Deze
aanwijzingen moeten in acht genomen worden zowel als de unit in werking is maar ook als de unit uitgeschakeld is.
Het watercircuit moet met een antivriesmengsel beschermd worden als de omgevingstemperatuur onder nul kan dalen of al het water in de
warmtewisselaars en op de laagste punten van het watercircuit moet verwijderd worden.
Eventuele verwarmingsweerstanden die geïnstalleerd zijn om de leidingen tegen vorst te beschermen moeten ver blijven van systemen, sensoren
en materialen die hierdoor beschadigd kunnen worden of waarvan de werking hierdoor veranderd kan worden (zoals bijvoorbeeld
temperatuursensoren, kunststof materialen, elektrische kabels enz.).
De temperatuur van de vloeistof die uit het apparaat stroomt moet altijd, ook tijdens de startfase, binnen het door de fabrikant voorgeschreven
werkbereik blijven. Daartoe kunnen er op het watercircuit een omloopklep en/of andere installatietechnische systemen geplaatst worden.
De waterinstallatie van de verbruikers moet zodanig ontworpen zijn dat in alle werkingsomstandigheden de inhoud van de circulerende vloeistof in
het primaire circuit aan de minimum waarde voldoet die in het technische bulletin van de unit beschreven is.
Als de unit niet uitgerust is met een controlesysteem van de capaciteit van de vectorvloeistof moet gegarandeerd worden dat de capaciteit constant
blijft.
In de watercircuits mag de richting van de vectorvloeistof niet omgekeerd worden. Hierdoor kunnen de pompen beschadigd worden en kunnen er
omleidingen plaatsvinden waardoor de capaciteit en de temperatuur van de installatie nadelig beïnvloed kan worden.
Als er meerdere units parallel geïnstalleerd zijn:
dient vermeden te worden dat de vloeistof in de tegengestelde richting kan stromen, met name als de units uitgeschakeld zijn; met het oog
daarop kunnen er in het watercircuit terugslagkleppen of andere geschikte systemen op de toevoer van de pompen of de units geplaatst
worden; de units die met meerdere afzonderlijke parallel geïnstalleerde pompen uitgerust zijn, zijn voorzien van terugslagkleppen op de toevoer
van de pompen die voor dit doel bestemd zijn, maar het is belangrijk om erop te letten dat dit niet geldt voor twin-pompen
dient de totale stroming verminderd te worden en moet de stroming op uitgeschakelde units afgesloten te worden om mengsels van vloeistoffen
op verschillende temperaturen, waardoor de prestaties en de werkingsgrenzen nadelig beïnvloed worden, te voorkomen
Er moet gecontroleerd worden of het water dat in het watercircuit zit gedurende de hele levensduur van de unit aan de volgende kenmerken voldoet:
Beschrijving
Symbool
Waarden
1
concentratie van waterstofionen
pH
7.5
9
2
aanwezigheid van calcium (Ca) en magnesium (Mg)
Hardheid
4
8,5 °D
3
chloorionen
Cl
-
< 150 ppm
4
ijzerionen
Fe
3+
< 0,5 ppm
5
mangaanionen
Mn
2+
< 0,05 ppm
6
kooldioxide
CO
2
< 10 ppm
7
waterstofsulfide
H
2
S
< 50 ppb
8
zuurstof
O
2
< 0,1 ppm
9
chloor
Cl
2
< 0,5 ppm
10
ammoniak
NH
3
< 0,5 ppm
11
verhouding tussen carbonaten en sulfaten
HCO
3-
/ SO
4
2-
> 1
Tab.4
waarbij:
1/1,78 °D=1 °Fr
bij 1°Fr= 10 g CaCO
3
/ m
3
ppm = parti per million;
ppb = parts per billion
Verklarende opmerkingen
ref. 1 :
een grotere concentratie van waterstofionen (pH) dan 9 brengt een groot gevaar van afzettingen met zich mee terwijl een kleiner pH
dan 7 een hoog corrosiegevaar met zich mee brengt
ref. 2:
de hardheid meet de hoeveelheid carbonaat van Ca en Mg opgelost in water bij een lagere temperatuur dan 100°C (tijdelijke
hardheid).
Een grote hardheid brengt een hoog risico van afzetting met zich mee.
ref. 3 :
de concentratie van chloorionen met grotere waarden dan aangegeven veroorzaakt corrosieverschijnselen
ref. 4 - 5 - 8:
de aanwezigheid van ijzer-, mangaan- en zuurstofionen veroorzaakt corrosieverschijnselen
ref. 6 - 7:
kooldioxide en waterstofsulfide zijn onzuiverheden die het verschijnsel van corrosie bevorderen
ref. 9 :
normaal zit er in leidingwater een waarde tussen de 0,2 en 0,3 ppm. Hoge waarden veroorzaken corrosie
ref. 10:
de aanwezigheid van ammoniak versterkt de oxidatiekracht van zuurstof