
C0211001-07-16-NL
143
plaatselijke voorschriften waarbij bijzonder goed opgelet moet worden dat vloeistoffen die tot een andere veiligheidscategorie dan A1 behoren
(zie Tab. 3) naar een open en veilige plaats geleid worden.
De veiligheidssystemen moeten in goede staat gehouden worden en regelmatig gecontroleerd worden zoals voorgeschreven door de geldende
normen.
Alle smeermiddelen moeten in houders bewaard worden die naar behoren gemarkeerd zijn.
Er mogen geen ontvlambare vloeistoffen in de buurt van de installatie bewaard worden.
Laswerk mag alleen op lege leidingen verricht worden; er mag niet met open vuur of andere warmtebronnen in de buurt van leidingen die
koelvloeistof bevatten gekomen worden.
Er mag niet met open vuur in de buurt van de unit gewerkt worden.
De units moeten geïnstalleerd worden in ruimten die beschermd zijn tegen atmosferische ontlading zoals bepaald door de wettelijke
voorschriften en de technische normen die van toepassing zijn.
Leidingen die vloeistoffen onder druk bevatten mogen niet gebogen worden en er mag evenmin op geslagen worden.
Het is niet toegestaan om op de apparaten te lopen of er andere voorwerpen op te leggen.
De algemene beoordeling van het brandgevaar van de installatieplaats (bijvoorbeeld de berekening van de brandbelasting) valt onder de
verantwoordelijkheid van de gebruiker.
Telkens als de machine wordt verplaatst moet de machine stevig vastgezet worden op het transportvoertuig om verschuiven of kantelen te
voorkomen
De unit moet vervoerd worden in overeenstemming met de geldende voorschriften waarbij rekening gehouden moet worden met de kenmerken
van de vloeistoffen die de unit bevat en de beschrijving daarvan op het veiligheidsinformatieblad.
Door de unit op verkeerde wijze te vervoeren kan er schade aan de unit toegebracht worden en kunnen er ook koelmiddellekken ontstaan.
Voor de eerste inbedrijfstelling moet gecontroleerd worden of er lekken zijn en moeten er eventuele reparaties uitgevoerd worden.
Accidenteel vrijkomen van koelmiddel in een gesloten ruimte kan tot gebrek aan zuurstof leiden en dus verstikkingsgevaar veroorzaken: de unit
moet in een goed geventileerde ruimte geïnstalleerd worden in overeenstemming met en 378-3 en de geldende plaatselijke voorschriften.
De installatie moet aan de voorschriften van de norm EN 378-3 en de geldende plaatselijke voorschriften voldoen, met name bij installatie in
gesloten ruimten moet voldoende ventilatie gegarandeerd worden en er moeten indien nodig koelmiddellekdetectors zijn.
Tenzij anders goedgekeurd door Climaveneta moet de unit geïnstalleerd worden in ruimten die niet tegen explosiegevaar zijn geclassificeerd
(SAFE AREA).
3.5 Algemene voorzorgsmaatregelen
Tijdens de opslag en het vervoer moet de unit op basis van het koelmiddel waarmee de unit gevuld is binnen de volgende temperatuurgrenzen
gehouden worden (ruimere grenzen zijn mogelijk, hier moet tijdens de bestelling om gevraagd worden):
R134a
R410A
R404A
R407C
HFO-1234ze(E)
T min (°C)
-10
-10
-10
-10
-10
T max (°C)
55
46
45
46
55
Tab.1
Ook als de unit uitgeschakeld is, moet verhinderd worden dat de vloeistoffen die in aanraking komen met de warmtewisselaars de hierboven
vermelde temperatuurgrenzen overschrijden of bevriezen.
Wanneer er een hydraulisch circuit aanwezig is mogen er geen andere vloeistoffen dan water of watermengsels met ethyleen-
/propyleenglycolen met de concentratie die maximaal toegestaan is en die eveneens in deze handleiding is vermeld naar de geïnstalleerde
onderdelen worden gevoerd.
De unit mag uitsluitend gebruikt worden voor de doeleinden waarvoor de unit is gemaakt; het gebruik voor andere doeleinden kan gevaarlijk
zijn en hierdoor vervalt de garantie.
Zelf aan de unit sleutelen kan gevaarlijk zijn: in geval van storingen of mankementen moet men zich tot een erkend servicecenter wenden.
De installatie moet zodanig uitgevoerd worden dat gewaarborgd wordt dat de temperatuur van de vloeistof die in de unit stroomt stabiel en
binnen de voorgeschreven grenzen blijft; er dient dus aandacht besteed te worden aan de afstelling van eventuele externe warmtewissel- en
regelsystemen (dry coolers, verdampingstorens, zonekleppen enz.), de juiste dimensionering van de vloeistofmassa die in de installatie
circuleert (met name als er zones van de installatie uitgeschakeld worden) en de installatie van recirculatiesystemen met de nodige
vloeistofcapaciteit zodat de temperatuur op de unit binnen de toegestane grenzen blijft (bijvoorbeeld tijdens de startfase).
Het verpakkingsmateriaal dat gebruikt is om de unit te beschermen moet altijd buiten het bereik van kinderen gehouden worden omdat dit een
bron van gevaar is.
Bij units met parallelle compressoren mogen de afzonderlijke compressoren niet lang uitgeschakeld worden, het is altijd beter om de "demand
limit" functie toe te passen.
3.6 Omgevingsinformatie
Het koelcircuit bevat gefluoreerde broeikasgassen waar het Protocol van Kyoto op van toepassing is. Het onderhoud en de verwijdering mag
uitsluitend door vakbekwaam personeel uitgevoerd worden.
De gefluoreerde broeikasgassen die in het koelcircuit zitten mogen niet in de atmosfeer afgevoerd worden.
R134a
R410A
R404A
R407C
HFO-1234ze(E)
GWP
100
1430
2088
3922
1774
7
Tab.2