Nederlands (
N
L)
404
7.2 Richtlijnen voor het installeren van de
opvoerinstallatie
De richtlijnen voor de correcte mechanische opstelling van de
opvoerinstallatie zijn conform EN 12056-4.
Zie paragraaf
7.1.1 Schets van de installatie
.
• Installeer de opvoerinstallatie in een voldoende verlichte en
geventileerde ruimte met 60 cm vrije ruimte rondom alle
onderdelen die geserviced en bediend moeten worden.
• Zorg voor een pompput onder vloerniveau. Als een opvoerin-
stallatie geïnstalleerd wordt in een kelder met risico op binnen-
dringend grondwater, dan is het raadzaam (in sommige landen
verplicht) om een drainagepomp in een aparte pompput onder
vloerniveau te plaatsen om de ruimte leeg te pompen.
Zie afbeeldingen
• Alle leidingaansluitingen moeten flexibel zijn om resonantie te
verminderen.
• Opvoerinstallaties moeten worden beveiligd tegen opwaartse
krachten en verdraaiingen.
• Alle persleidingen van de opvoerinstallatie, membraanpomp
en drainagepomp moeten een lus boven het plaatselijke terug-
stroomniveau hebben. Het hoogste punt van de lus/het water-
slot moet boven straatniveau liggen. Zie afbeeldingen
en
• Installeer een afsluitklep in de persleiding voor persleidingen
van DN 80 en meer. Breng ook een afsluitklep in de instroom-
leiding aan.
• Oppervlaktewater mag niet worden afgevoerd met de opvoer-
installatie binnenin het gebouw. Het dient een eigen pompput
buiten het gebouw te hebben.
• Opvoerinstallaties moeten voorzien zijn van een goedge-
keurde terugslagklep conform EN 12050-4.
• Het volume van de persleiding boven de terugslagklep tot aan
het terugstroomniveau moet kleiner zijn dan de effectieve tan-
kinhoud.
• In het algemeen moet een opvoerinstallatie voor zwart afval-
water boven dakniveau worden ontlucht. Toegestaan is echter
om de ventilatie, als een secundaire ventilatie, naar het
belangrijkste ventilatiesysteem van het gebouw te leiden.
Speciale ontluchtingskleppen (toebehoren) dienen buiten het
gebouw te worden geplaatst.
• Als het afvalwater wordt afgevoerd in een opvangleiding, dan
moet deze opvangleiding een vulratio hebben van tenminste
h/d = 0,7. De opvangleiding moet ten minste één nominale
diameter groter zijn dan de aansluiting van de persleiding.
• De regelaar moet worden geplaatst op een overstromingsvei-
lige plaats en zijn voorzien van een alarm.
• Gebruik een membraanpomp voor eenvoudige, handmatige
lediging van de opvangtank in geval van pompstoring
(niet verplicht).
7.3 Procedure voor het installeren van de
opvoerinstallatie
7.3.1 Aansluitingen van de instroomleiding, Multilift MD
1. Controleer de leveringsomvang.
Voor de leveringsomvang, zie paragraaf
.
2. Maak de instelbare instroomopening aan de achterkant van
de Multilift MD.
De draaibare schijfvormige instroomopening heeft een
DN 100 aansluiting waarbij de hoogte van deze opening kan
worden ingesteld op elke waarde tussen 180 en 315 mm
boven vloerniveau. De meest gebruikelijke hoogtes, 180, 250
en 315 mm, staan aangegeven naast de instroomopening.
Zie afb.
. Een schijfvorminge instroomopening met een
DN 150 opening is verkrijgbaar als toebehoren. Zie afb.
.
De schroeven rondom de buitenste ring van de schijfvormige
instroomopening zijn niet volledig vastgedraaid waardoor de
schijfvormige instroomopening kan worden gedraaid.
Hierdoor kan de instroomopening worden aangepast aan de
gewenste instroomhoogte. Draai alle schroeven vast wanneer
de gewenste instroomhoogte is ingesteld. Alle schroeven
moeten worden vastgedraaid tot max. 9 Nm.
Afb. 17
DN 100 schijfvormige instroomopening, instelbaar van
180 tot 315 mm boven de vloer tot het midden van de
instroomleiding.
Afb. 18
DN 150 schijfvormige instroomopening als optie,
instelbaar van 207 tot 279 mm boven de vloer tot het
midden van de instroomleiding.
N.B.
De opvangtank, pomp en kabels mogen worden
overstroomd (max. 2 m gedurende 7 dagen).
Voorzichtig
De regelaar moet in een droge en goed geventi-
leerde ruimte worden geplaatst.
N.B.
Voordat de Multilift MD wordt aangesloten: denk er
bij het draaien van de schrijfvormige instroomope-
ning voor de juiste hoogte van de instroomleiding
aan dat de opvoerinstallatie en de afvoer dientenge-
volge zijwaarts zullen bewegen (max. 72,5 mm). Zie
afb.
.
TM
05 03
51 101
1
TM
05
16
69 341
1
Summary of Contents for Multilift MD
Page 2: ...2...
Page 4: ...Table of contents 4 Multilift MD MLD UA 621 CN 647 JP 671 Appendix 699...
Page 36: ...BG 36 5 2 1 LC 221 Multilift MD22 MLD22 5 2 LC 221...
Page 39: ...BG 39 6 LC 221 6 1 LC 221 11 11 LC 221 TM05 1861 3811 1234 AUTO 6 3 6 2...
Page 40: ...BG 40 1 1 1 2 2 2 6 4...
Page 184: ...Espa ol ES 184...
Page 244: ...GR 244 6 LC 221 6 1 LC 221 11 11 LC 221 TM05 1861 3811 1234 AUTO 6 3 6 2 Alarm...
Page 245: ...GR 245 1 1 1 2 2 2 6 4...
Page 629: ...UA 629 6 LC 221 6 1 LC 221 11 11 LC 221 TM05 1861 3811 1234 AUTO 6 3 6 2 Setup...
Page 630: ...UA 630 1 1 1 2 2 2 6 4...
Page 655: ...CN 655 6 LC 221 6 1 LC 221 11 11 LC 221 TM05 1861 3811 1234 AUTO 6 3 6 2...
Page 656: ...CN 656 1 1 1 2 2 2 6 4...
Page 660: ...CN 660 Man Auto ON OFF AUTO OFF ON OFF AUTO OFF 30 14 TM05 3455 0616...
Page 680: ...JP 680 6 LC 221 6 1 LC 221 11 11 LC 221 TM05 1861 3811 1234 AUTO 6 3 6 2...
Page 681: ...JP 681 2 1 1 1 2 2 2 6 4...
Page 685: ...JP 685 LED Man Auto LED ON OFF AUTO OFF ON OFF AUTO OFF LED 30 14 TM05 3455 0412...
Page 698: ...JP 698 13 1 2...
Page 699: ...Appendix 699 Appendix 1 Fig A Dimensional sketches MD TM05 0441 1011...
Page 700: ...Appendix 700 Fig B Dimensional sketches MLD TM05 0442 1011...
Page 701: ...701...
Page 702: ...702...