NEDERLANDS
51
Start - direct - met stator -
automatische
transformator
De kabels van de motor zijn
gemerkt met de letters U1-
V1-WI en moeten worden
verbonden met de klemmen
U1-V1-W1 van de
bedieningsapparatuur, als de
motor met de klok mee moet
draaien (gezien vanaf de
verbindingszijde van de
pomp), terwijl de positie van
om het even welke twee
moet worden verwisseld als
de motor met de klok mee
moet draaien.
7.5 Aanvullende instructies voor de
verbinding van de motorklemmen
met zes kabels
Motoren met 6 kabels mogen
uitsluitend en alleen worden
gestart met een
ster/driehoekstarter als de
netspanning overeenkomt
met de minimale nominale
spanning van de motor.
Om de juiste draairichting te
krijgen moeten de
netklemmen L1 - L2 - L3
worden opgezocht zoals
hierboven beschreven is.
8. INBEDRIJFSTELLING EN START
8.1 Start
–
Om na te gaan of de draairichting juist is, moet
de pomp worden gestart met halfgeopende
schuif. Als het water begint te stromen moet de
schuif verder worden gesloten en moet worden
gecontroleerd of de drukwaarde hoger is dan
die vermeld staat op de typeplaat. Gebeurt dit
niet, dan draait de motor in tegengestelde
richting.
Om de juiste draairichting te krijgen moeten
twee fasen op het paneel worden verwisseld.
–
Laat de pomp niet langer dan 3 minuten in
tegengestelde richting draaien.
Verklein
vervolgens de opening van de klep tot ongeveer
de helft van de maximale opening, en laat de
pomp een minuut draaien. Stop de pomp vijf
minuten om luchtbellen, indien aanwezig, te
laten verdwijnen. Deze zouden de smering van
de as kunnen beletten.
–
Laat de pomp starten en open de persklep
geleidelijk aan, totdat er geen zand meer in het
water te zien is of ten minste gedaald is tot een
zeer laag percentage (40 g/m³).
–
Alvorens de elektropomp definitief in bedrijf te
stellen moeten de zekeringen worden weggehaald
uit de starter en moet met een ohmmeter de
continuïteit van het schakelcircuit worden
nagegaan, om vast te stellen of er beschadigingen
zijn ontstaan bij het in de put laten zakken van de
pomp. In het tegengestelde geval moet de groep
worden opgehesen voor een controle.
–
Voor driefasige apparaten moet de elektrische
weerstand ongeveer gelijk zijn op de 3 fasen.
–
Controleer de isolatieweerstand naar aarde, d.w.z.
tussen de klem van de kabel en de afvoerpijp, met
behulp van een megaohmmeter. De
minimumwaarde naar aarde in een nieuwe pomp
bedraagt 10 Megaohm bij koude motor.
–
Als u denkt dat de pomp afwijkend functioneert bij
het starten, moet de pomp worden gestopt en
moeten de oorzaken van het probleem worden
opgezocht.
–
Controleer tijdens de werking of de pomp binnen
zijn prestatiebereik functioneert en of de
stroomwaarde naar het bedieningspaneel niet
hoger is dan de nominale waarde van de motor.
–
Sluit de schuif indien nodig gedeeltelijk of regel het
interval van eventuele drukschakelaars.
Alvorens de pomp in werking te stellen
moet de installatie op elektrisch en
mechanisch gebied correct voltooid
zijn.
Controleer bovendien of alle
veiligheidssystemen actief zijn.
De pomp mag niet langer dan 3
minuten functioneren met gesloten
schuif, om oververhitting van de groep
te vermijden.
8.2 Werking
Het maximale aantal starts per uur is ondergeschikt
aan het type starter en het motorvermogen.
Tot 100 pk
10 starts/uur
Tot 200 pk
8 starts/uur
Boven 200 pk 5 starts/uur
Als de elektropomp niet "lostrekt", mogen er
geen herhaalde startpogingen worden gedaan
zonder eerst de oorzaak van de storing te hebben
opgespoord.
Alle motoren kunnen een afwijking van de
voedingsspanning verdragen van +/- 5% van de
nominale spanningswaarde.
8.3 Tests
Bij onregelmatige werking van de pomp moeten de
volgende tests worden uitgevoerd om mogelijke
oorzaken op te sporen:
1e TEST
–
Sluit de klep volledig,
–
noteer de opname bij de start van de eenheid,
–
noteer de opname voor continu bedrijf,
–
noteer de druk die wordt aangegeven op de
manometer op het persverbindingsstuk,
–
noteer de verticale afstand tussen het waterpeil
en het midden van de manometerplaat.
Verbinding
Elektrische
apparatuur
Verbinding
Elektrische
apparatuur