NEDERLANDS
50
De flenzen moeten voorzien zijn van
inkepingen waarin de kabel kan worden
ondergebracht, om beschadiging ervan te
vermijden.
Denk er bij de montage aan een aan de
pijp bevestigde ophangbeugel te
gebruiken, omdat breuk van de takel of
van de ketting tot gevolg kan hebben dat
de pomp in de put valt
.
7. ELEKTRISCHE INSTALLATIE
LET OP!
NEEM ALTIJD DE
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN IN
ACHT!
De elektrische installatie moet worden verricht
door een ervaren, geautoriseerde elektricien, die
alle verantwoordelijkheid op zich neemt.
Neem de instructies van de fabrikant van de motor
en van de elektrische apparatuur altijd strikt in
acht.
HET WORDT AANBEVOLEN OM
DE INSTALLATIE CORRECT EN
VEILIG TE AARDEN!!
Voordat er ingrepen worden verricht op het
elektrische of mechanische deel van de installatie,
moet de netspanning altijd worden uitgeschakeld
en moet u worden verzekerd dat deze niet
onopzettelijk weer kan worden ingeschakeld.
–
Het is raadzaam om bovenstrooms van de motor
een beveiliging te installeren om de motor te
beschermen tegen te sterke spanningsdalingen en
tegen overbelastingen.
–
Neem voor de juiste dimensionering hiervan de
stroomwaarden in aanmerking die worden
vermeld op de typeplaat van de motor.
–
Het is raadzaam 2-3 m kabel over te laten om de
verbinding eventueel opnieuw te maken.
7.1 Aansluiting van de voedingskabel
De kabel moet worden gekozen op grond van het
vermogen in ampère (vermeld op de typeplaat van de
motor).
Als de kabel niet geleverd is door de fabrikant, moet
hij aan de volgende eisen voldoen:
a) de juiste, door de fabrikant geadviseerde
doorsnede hebben, gezien het vermogen dat
moet worden overgebracht, de lengte en het
startsysteem van de motor.
b) Door de leverancier gegarandeerd zijn voor
werking op 600 V in water.
c) De verbinding van de motorkabel moet uiterst
zorgvuldig tot stand zijn gebracht.
d) Hij mag geen defecten of diepe schuurplekken
vertonen.
Wanneer er twee kabels parallel moeten worden
aangesloten, moet er goed op worden gelet dat kabels
van dezelfde kleur met elkaar worden verbonden.
7.2 Elektrische apparatuur
De motor moet via de voedingskabel worden
aangesloten op het bedieningspaneel dat de nodige
bedienings- en beveiligingsapparatuur moet bevatten.
Aangezien alle storingen, of ze nu van elektrische of
mechanische aard zijn, onvermijdelijk leiden tot
beschadiging van de motorwikkeling, is het beslist
noodzakelijk dat de bedienings- en
beveiligingsapparatuur geschikt en werkzaam is. Elke
zuinigheid op dit gebied kan zich vertalen in
onaangename problemen.
Geadviseerd wordt om het paneel goed te aarden.
7.3 Elektrische beveiligingen
In alle gevallen met de volgende bedieningen:
–
met directe start,
–
met
ster-driehoekstart,
–
met
statorstart,
–
met automatische transformator,
zijn de volgende voorzieningen noodzakelijk:
–
een beveiliging tegen overstroom,
–
een beveiliging tegen kortsluitingen,
en moeten deze beveiligingen werken op alle drie de
fasen.
Verder worden beveiligingen geadviseerd tegen:
–
het ontbreken van een fase,
–
spanningsdalingen,
–
het ontbreken van water in de put.
7.4 Draairichting
Alvorens de motor aan de pomp te verbinden moet de
draairichting van de motor worden gecontroleerd, om
beschadiging van het druklager te vermijden
.
Zoek met een cyclische fasedetector,
waarvan de wijzer met de klok mee
draait, de netklemmen L1 - L2 - L3 op
en merk hen, en verbind hen met de
klemmen L1 - L2 - L3 van de
bedieningsapparatuur.
Start - Y/
∆
De motorkabels zijn gemerkt
met de letters U1-V1-W1 en
U2-V2-W2
moeten worden verbonden
met de overeenkomende
klemmen U1-V1-W1 en U2-
V2-W2 van de
bedieningsapparatuur als de
motor met de klok mee moet
draaien (gezien vanaf de
verbindingszijde van de
pomp), terwijl de klemmen
U1- V1 en U2 W2 moeten
worden verwisseld als de
motor tegen de klok in moet
draaien.
Elektropompen die tegen de klok in
draaien, gezien vanaf de persopening
Elektropompen die met de klok mee
draaien, gezien vanaf de persopening
Verbinding
Elektrische
apparatuur