NEDERLANDS
35
STORINGEN
CONTROLES (mogelijke oorzaken)
OPLOSSINGEN
5.
De motorbeveiliging
treedt te vaak in werking.
A.
Controleer of de omgevingstemperatuur niet te
hoog is.
B.
Controleer de afstelling van de beveiliging.
C.
Controleer de toestand van de lagers.
D.
Controleer de draaisnelheid van de motor.
A.
Zorg voor voldoende ventilatie van de ruimte waar de
pomp is opgesteld.
B.
Stel af op een stroomwaarde die geschikt is voor de
stroomopname van de motor bij volledige belasting.
C.
Vervang de beschadigde lagers.
6.
De pomp geeft geen
vloeistof af.
A.
De pomp is niet correct gevuld.
B.
Controleer of de draairichting van de driefase
motoren correct is.
C.
De groot hoogteverschil aanzuiging.
D.
Aanzuigleiding met te kleine diameter of te
lange leiding.
E.
Bodemventiel verstopt.
A.
Vul de pomp en de aanzuigleiding met water en voer de
vulprocedure uit.
B.
Draai twee voedingsdraden om.
C.
Raadpleeg punt 8 van de instructies voor de
“Installatie”.
D.
Vervang de aanzuigleiding door een leiding met een
grotere diameter.
E.
Maak het bodemventiel schoon.
7.
De pomp vult niet
(priming).
A.
De aanzuigleiding of het bodemventiel zuigen
lucht aan.
B.
De negatieve helling van de aanzuigleiding
bevordert de vorming van luchtzakken.
A.
Verhelp het probleem door de aanzuigleiding
nauwgezet te controleren, herhaal de vulprocedure.
B.
Corrigeer de helling van de aanzuigleiding.
8.
De pompopbrengst is
onvoldoende.
A.
Bodemventiel verstopt.
B.
Waaier versleten of geblokkeerd.
C.
Diameter aanzuigleidingen onvoldoende.
D.
Controleer of de draairichting correct is.
A.
Maak het bodemventiel schoon.
B.
Vervang de waaier of verwijder de blokkering.
C.
Vervang de leiding door een leiding met een grotere
diameter.
D.
Draai twee voedingsdraden om.
9.
De pompopbrengst is
niet constant.
A.
Te lage aanzuigdruk.
B.
Aanzuigleiding of pomp gedeeltelijk verstopt
door onzuiverheden.
B.
Maak de aanzuigleiding n de pomp schoon.
10.
De pomp draait bij
uitschakeling
in
tegengestelde richting.
A.
Lek uit de aanzuigleiding.
B.
Bodemventiel of terugslagklep defect of
geblokkeerd in gedeeltelijk geopende stand.
A.
Verhelp het probleem.
B.
Repareer of vervang de defecte klep.
11.
De pomp trilt en maakt
lawaai.
A.
Controleer of de pomp en/of de leidingen goed
vast zitten.
B.
Cavitatie pomp (punt n°8 paragraaf
INSTALLATIE).
C.
Lucht in de pompen of in het inlaatspruitstuk.
D.
Uitlijning pomp-motor niet correct uitgevoerd.
A.
Draai de loszittende delen vast.
B.
Verminder de aanzuighoogte en controleer de
drukverliezen. Open de aanzuigklep.
C.
Ontlucht aanzuigleidingen en pomp.
D.
Herhaal de handelingen die zijn beschreven in
paragraaf 7.2.
Summary of Contents for NKM
Page 96: ... 93 105 ...
Page 98: ... 95 ...
Page 99: ... 96 ...
Page 117: ......
Page 118: ......
Page 119: ......