NEDERLANDS
31
Kom niet in de buurt van de bewegende delen (as, ventilator, etc.) wanneer de pomp in werking is. Wanneer het
toch nodig is om in de buurt van bewegende delen te komen, moet u geschikte, aan de voorschriften
beantwoordende kleding dragen, om gevaar voor verstrikking te voorkomen.
6.3.2.
Geluidsniveau
De geluidsniveaus van de pompen met standaard meegeleverde motoren staan in tabel 6.6.2 op pag. 101. In gevallen waarin het
geluidsniveau LpA hoger is dan 85dB(A), dient men op de plaats van installatie gebruik te maken van
GEHOORBESCHERMINGEN zoals voorzien door de geldende voorschriften op dit gebied.
6.3.3.
Warme of koude onderdelen
De vloeistof die zich in het systeem bevindt heeft een hoge temperatuur en druk en kan ook de vorm van
stoom aannemen! GEVAAR VOOR BRANDWONDEN ! ! !
Het kan al gevaarlijk zijn de pomp of delen van het systeem alleen aan te raken.
In het geval dat de warme of koude onderdelen gevaar opleveren, dient men maatregelen te treffen om deze af te
schermen, om te voorkomen dat men ermee in aanraking kan komen.
6.3.4.
Eventuele lekken van gevaarlijke of schadelijke vloeistoffen (bijvoorbeeld uit de pakking van de as) moeten overeenkomstig de
geldende voorschriften weggevoerd of vernietigd worden, om gevaar of schade voor personen en het milieu te vooromen.
7.
INSTALLATIE
De pompen kunnen wat water bevatten dat achtergebleven is na het testen.
Wij adviseren om de pompen kort uit te spoelen met schoon water, alvorens hen definitief te installeren.
De elektropomp moet worden geïnstalleerd in een goed geventileerde ruimte met een omgevingstemperatuur van niet meer dan
40°C. Dankzij de beschermingsgraad IP55 kunnen de elektropompen geïnstalleerd worden in stoffige en vochtige ruimtes. Indien de
pompen in de openlucht geïnstalleerd worden is het in het algemeen niet nodig om maatregelen ter bescherming tegen de
weersomstandigheden te treffen.
Indien de unit wordt geïnstalleerd in een ruimte waar gevaar voor explosie bestaat, dient men zich te houden aan de plaatselijke
voorschriften met betrekking tot de bescherming “Ex”, en uitsluitend geschikte motoren te gebruiken.
7.1. Fundering
Het is de verantwoordelijkheid van de koper te zorgen voor een fundering die moet worden uitgevoerd op grond van de buitenste
afmetingen. Indien de funderingen van metaal zijn, moeten ze gelakt worden om corrosie te voorkomen. De funderingen moeten vlak
zijn en voldoende rigide om eventuele belastingen te kunnen verdragen. De afmetingen van de fundering moeten zodanig zijn dat
trillingen als gevolg van resonantie vermeden worden.
Bij betonfunderingen dient men erop te letten dat het beton zich goed heeft vastgehecht en volledig droog is, alvorens over te gaan
tot installatie van de unit. De oppervlak waarop de pomp geplaatst wordt moet perfect vlak en horizontaal zijn. Nadat de pomp op de
fundering is geplaatst, dient u te controleren of hij perfect waterpas staat. In het tegengestelde geval dienen geschikte vulstukken
gebruikt te worden.
7.2. Aansluiten van de leidingen
Om vervorming of breuk te vermijden, dient u te voorkomen dat de metalen leidingen te grote krachten overbrengen naar de
openingen van de pomp. De leidingen zetten uit als gevolg van het thermisch effect en men dient maatregelen te treffen om dit te
compenseren, om belasting van de pomp zelf te voorkomen. De tegenflenzen van de leidingen moeten parallel zijn aan de flenzen
van de pomp.
Om het lawaai tot een minimum te beperken, is het raadzaam op de aanzuig- en toevoerleidingen koppelingen te monteren die
trillingen tegengaan.
Het is altijd een goede regel de pomp zo dicht mogelijk bij de te pompen vloeistof te plaatsen.
Het is raadzaam een
aanzuigleiding te gebruiken die een grotere diameter heeft dan de aanzuigopening van de elektropomp. Indien de opvoerhoogte op
de aanzuiging negatief is, is het noodzakelijk in de aanzuiging een bodemventiel te installeren dat over de juiste eigenschappen
beschikt. Onregelmatige overgangen tussen diameters van de leidingen en nauwe bochten leiden tot een aanzienlijke toename van
de drukverliezen. De eventuele overgang van een leiding met kleine diameter naar een leiding met een grotere diameter moet
geleidelijk zijn. In de regel moet de lengte van de overgang 5÷7 van het verschil van de diameters bedragen.
Controleer nauwgezet of er geen lucht kan binnendringen via de verbindingsstukken van de aanzuigleiding. Controleer of de
afdichtingen tussen flenzen en tegenflenzen goed gecentreerd zijn, zodanig dat de vloeistofstroom in de leidingen niet wordt
belemmerd. Om de vorming van luchtzakken in de aanzuigleiding te voorkomen, dient de aanzuigleiding op weg naar de elektropomp
een lichte positieve helling te hebben.
Wanneer er meerdere pompen geïnstalleerd worden, moet elke pomp zijn eigen aanzuigleiding hebben. De enige uitzondering is de
reservepomp (indien voorzien), deze treedt alleen in werking bij een defect van de hoofdpomp, zodat er nog steeds maar één pomp
per aanzuigleiding werkt.
Voor en na de pomp moeten afsluitkleppen geïnstalleerd worden, om te voorkomen dat de installatie leeggemaakt moet worden als
er onderhoud aan de pomp moet worden uitgevoerd.
Laat de pomp niet werken met gesloten afsluitkleppen; onder deze omstandigheden stijgt de temperatuur van de vloeistof
en vormen zich stoombellen in het binnenste van de pomp, hetgeen schade aan de mechanische delen tot gevolg heeft.
Als het mogelijk is dat de pomp onder deze omstandigheden werkt, moet gezorgd worden voor een bypass circuit of een
afvoer die uitloopt in een opvangreservoir voor de vloeistof (houd u aan de plaatselijke voorschriften voor de hantering van
giftige vloeistoffen).
Summary of Contents for NKM
Page 96: ... 93 105 ...
Page 98: ... 95 ...
Page 99: ... 96 ...
Page 117: ......
Page 118: ......
Page 119: ......