Nederlands
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-FLA Compact
71
parallel aan de persleiding (Fig. 2a, pos. 5) bij
de 1-pompinstallatie resp. aan de verzamelleiding
(Fig. 2b, pos. 5) bij de meerpompsinstallatie
verlopen.
Als een bijkomend groter membraandrukvat moet
worden geïnstalleerd, moeten de bijbehorende
inbouw- en bedieningsvoorschriften in acht wor-
den genomen. Voor membraandrukvaten dient
eveneens op voldoende ruimte voor onderhouds-
of vervangingswerkzaamheden gelet te worden.
LET OP!
Voor membraandrukvaten zijn regelmatige con-
troles conform richtlijn 97/23/EG vereist (in Duits-
land moeten bovendien de wetgeving inzake
bedrijfsveiligheid §§ 15(5) en 17 evenals bijlage 5
in acht genomen worden)!
7.2.4 Veiligheidsventiel (toebehoren)
Er moet voor gezorgd worden dat er in geval van
brand door temperatuurinvloeden geen ontoe-
laatbaar hoge druk ontstaat. Eventueel moeten er
voor de afvoer van het expansiewater veiligheids-
ventielen worden aangebracht, (DIN 4753 en
DIN EN 1509).
7.2.5 Compensatoren (toebehoren)
Voor de spanningsvrije montage van de installatie
moeten leidingen met compensatoren worden
aangebracht. Compensatoren moeten uitgerust
zijn met een geluidsisolerende lengtebegrenzing
om optredende reactiekrachten op te vangen. De
compensatoren dienen spanningsvrij in de leidin-
gen gemonteerd te worden. Het niet in één lijn lig-
gen of een verkeerde afstelling van de leidingen
mag niet met compensatoren gecompenseerd
worden. Bij de montage dienen de schroeven
gelijkmatig en kruislings aangehaald te worden.
De uiteinden van de schroeven mogen niet uit de
flens steken. Bij laswerkzaamheden in de buurt
van de compensatoren moeten deze ter bescher-
ming afgedekt worden (vonkenregen, stralings-
warmte). De rubberen onderdelen van
compensatoren mogen niet geverfd worden en
dienen tegen olie beschermd te worden. De com-
pensatoren in de installatie moeten altijd toegan-
kelijk zijn voor een controle. Zij mogen daarom
niet in de isolatie van leidingen worden inge-
bouwd.
LET OP!
Compensatoren zijn onderhevig aan slijtage.
Regelmatige controles op scheurtjes of luchtbel-
len, vrijliggend weefsel of andere gebreken zijn
noodzakelijk (aanbevelingen DIN 1988).
7.2.6 Flexibele aansluitleidingen (toebehoren)
Bij leidingen met schroefdraadaansluitingen kun-
nen flexibele aansluitleidingen gebruikt worden
voor de spanningsvrije montage van de installatie
en bij een kleine offset van de leidingen (voor-
beeld Fig. 8a/b, pos. B). De flexibele aansluitlei-
dingen uit het Wilo-assortiment bestaan uit een
hoogwaardige, roestvrijstalen, geribde slang met
een roestvrijstalen ommanteling. Voor de mon-
tage op de installatie bevindt zich aan het uiteinde
een afdichtende roestvrij stalen schroefdraadver-
binding met binnendraad. Aan het andere uiteinde
bevindt zich een leidingbuitendraad voor de kop-
peling aan het verdere leidingssysteem. Afhanke-
lijk van de betreffende bouwgrootte dienen
bepaalde, maximaal toelaatbare vervormingen
aangehouden te worden (tabel 3 en Fig. 8a/8b, RB
en BW). Flexibele aansluitleidingen zijn niet
geschikt om axiale trillingen op te vangen en
overeenkomstige bewegingen te compenseren.
Het knikken of twisten bij de montage dient door
middel van geschikt gereedschap voorkomen te
worden. Bij een hoekoffset van de leidingen is het
noodzakelijk om de installatie door middel van
geschikte maatregelen aan de bodem te bevesti-
gen om het contactgeluid te verminderen (voor-
beeld Fig. 8a/b, pos. C). De flexibele
aansluitleidingen in de installatie moeten altijd
toegankelijk zijn voor een controle. Deze mogen
daarom niet in de isolatie van leidingen worden
ingebouwd.
LET OP!
Flexibele aansluitleidingen zijn onderhevig aan
bedrijfsmatige slijtage. Regelmatige controles op
lekkage of andere gebreken zijn noodzakelijk
(aanbevelingen DIN 1988).
7.3 Elektrische aansluiting
GEVAAR! Dodelijk letsel mogelijk!
De elektrische aansluiting moet conform de
geldende, plaatselijke voorschriften (VDE-
voorschriften) worden uitgevoerd door een
elektrotechnicus die erkend is door het plaatse-
lijke energiebedrijf.
Voor de elektrische aansluiting dienen de bijbeho-
rende inbouw- en bedieningsvoorschriften van de
schakelkast en de meegeleverde elektrische scha-
kelschema's in acht genomen te worden.
Vóór de inbedrijfname van de installatie dient ook
de elektrische verbinding voor droogloopbeveili-
ging en overloopgever met de schakelkast van de
installatie tot stand gebracht te worden (stekker-
verbinding onder de schakelkast (Fig. 1a,
pos. 52X20 resp. Fig. 1b, pos. 42A-X20 en
Nominale diameter
aansluiting
Schroefdraad
draadaansluiting
Conische buitendraad
Toegestane buigradius
∞
tot RB in mm
Max. buighoek
0 tot BW in °
DN 32
Rp 11/4"
R 11/4"
220
75
DN 40
Rp 11/2"
R 11/2"
260
60
DN 50
Rp 2"
R 2"
300
50
DN 65
Rp 21/2"
R 21/2"
370
40
Tabel 3
Summary of Contents for FLA Compact-1 Helix V16
Page 2: ...Fig 1a Fig 1b...
Page 3: ...Fig 2a Fig 2b...
Page 4: ...Fig 3...
Page 5: ...Fig 4a...
Page 6: ...Fig 4b C Fig 5...
Page 7: ...Fig 6a Fig 6b...
Page 8: ...Fig 7a Fig 7b...
Page 9: ...Fig 8a...
Page 10: ...Fig 8b...
Page 11: ...Fig 9a Fig 9b...
Page 12: ...Fig 10a Fig 10b...
Page 13: ...Fig 10c Fig 10d...
Page 14: ...Fig 11...
Page 55: ...Fran ais Notice de montage et de mise en service Wilo FLA Compact 41...
Page 73: ...Fran ais Notice de montage et de mise en service Wilo FLA Compact 59...