NL
89
Leidingen via onderkant
P200, EP200
P250, P300
EP250, EP300,
P350, EP350
P400, P450
: Tromp de hogedrukzijde van het leidingwerk ter
plaatse (IDø15,88) op en sluit deze aan op de
vulklep van de koelleidingen.
: Tromp de hogedrukzijde van het leidingwerk ter
plaatse (IDø19,05) op en sluit deze aan op de
vulklep van de koelleidingen.
: Gebruik de bijgeleverde verbindingsbuis
2
.
Tromp het leidingwerk ter plaatse op om op ID ø
19,05 aan te sluiten.
: Scheid de bijgeleverde verbindingsbuis
1
met
een buissnijder zoals in de afbeelding wordt
aangegeven. Tromp het leidingwerk ter plaatse
op om op ID ø 22,2 aan te sluiten.
P200, EP200
P250, P300,
EP250, EP300
P350, P400
EP350, P450
: Tromp de lagedrukzijde van het leidingwerk ter
plaatse (ID ø19,05) op en sluit deze aan op de
vulklep van de koelleidingen.
: Scheid de bijgeleverde verbindingsbuis
1
met
een buissnijder zoals in de afbeelding wordt
aangegeven. Tromp het leidingwerk ter plaatse
op om op ID ø22,2 aan te sluiten.
: Scheid de bijgeleverde verbindingsbuis
3
met
een buissnijder zoals in de afbeelding wordt
aangegeven. Tromp het leidingwerk ter plaatse
op om op ID ø28,58 aan te sluiten.
: Tromp de lagedrukzijde van het leidingwerk ter
plaatse (ID ø28,58) op en sluit deze aan op de
vulklep van de koelleidingen.
Zorg dat bij het optrompen van het aanwezige leidingwerk wordt voldaan aan de
minimale insteekdiepte volgens onderstaande tabel.
Buisdiameter (mm)
Minimum insteekdiepte (mm)
5 of meer minder dan 8
6
8 of meer minder dan 12
7
12 of meer minder dan 16
8
16 of meer minder dan 25
10
25 of meer minder dan 35
12
35 of meer minder dan 45
14
Zet na het ontluchten en bijvullen de afsluitklep volledig open. Als de
klep gesloten blijft tijdens de werking van het apparaat, komt de hoge- of
lagedrukzijde van het koelcircuit onder abnormale druk te staan, wat
aanleiding kan geven tot schade aan de compressor, de vierwegklep, enz.
Bepaal aan de hand van de tabel de hoeveelheid bij te vullen koelvloeistof,
en vul via de poort op de afsluitklep de koelvloeistof dienovereenkomstig bij
zodra alle leidingen zijn aangesloten.
Na het bijvullen sluit u de ventielen en de dop zorgvuldig af zodat geen
lekken ontstaan. (In de tabel hieronder vindt u de vereiste torsiewaarden.)
•
•
•
•
Vereiste torsiewaarde:
Buitendiameter van
koperbuis (mm)
Dop (N·m)
Klepstang
(N·m)
Moersleutel
(mm)
Afsluitklep
(N·m)
ø9,52
15
6
4
12
ø12,7
20
9
4
ø15,88
25
15
6
ø19,05
25
30
8
ø25,4
25
30
8
ø28,58
25
–
–
16
Let op:
Houd de klep gesloten tot de koelleidingen ter plaatse zijn bijgevuld.
Het openen van de klep voordat de unit wordt bijgevuld kan schade
aan de unit veroorzaken.
Maak geen gebruik van additieven voor lekkagedetectie.
[Fig. 10.2.3] (p.6)
A
Voorbeeld van afdichtingsmaterialen (niet meegeleverd)
B
De opening wordt ter plaatse afgedicht
*Als geen gepaarde lagedrukleiding wordt aangebracht.
Dicht de leiding- en kabelopeningen van het toestel goed af zodat kleine dieren,
regenwater en sneeuw buiten worden gehouden en geen schade kunnen
veroorzaken.
Let op:
Dicht de leiding- en kabelopeningen af.
Dieren, regenwater of sneeuw in het toestel kunnen schade
veroorzaken.
10.3. Luchtdichtheidsproef, ontluchten, en
koelvloeistof bijvullen
1
Luchtdichtheidsproef
Voer de proef uit met gesloten afsluitklep van de buitenunit, en zet leidingen
en binnenunit onder druk via het ventiel op de afsluitklep van de buitenunit.
(Zet de hoge- als lagedrukleiding altijd onder druk via de respectieve
ventielen.)
[Fig. 10.3.1] (p.7)
A
Stikstofgas
B
Naar binnenunit
C
Meettoestel
D
Laagregeling
E
Hoogregeling
F
Ventiel
G
Lagedrukleiding
H
Hogedrukleiding
I
Buitenunit
J
Poort op afsluitklep
Neem bij het uitvoeren van de luchtdichtheidsproef de onderstaande
beperkingen in acht om de koelmachineolie tegen negatieve effecten te
vrijwaren. Lekkage van niet-azeotropische koelvloeistoffen zoals R410A
veroorzaakt een verandering in de samenstelling ervan en beïnvloedt de
prestaties. Voer daarom de luchtdichtheidsproef met zorg uit.
•
•
•
Let op:
Gebruik uitsluitend de koelvloeistof R410A.
- Andere koelvloeistoffen zoals R22 of R407C, die chloor bevatten, doen de
koelmachineolie degenereren of leiden tot compressorpannes.
2
Ontluchten
Ontlucht met gesloten afsluitklep van de buitenunit; gebruik een
vacuümpomp om zowel de leiding als de binnenunit via het ventiel op
de afsluitklep van de buitenunit te ontluchten. (Ontlucht de hoge- als
lagedrukleiding altijd via de respectieve ventielen.) Wanneer het vacuüm
een waarde van 650 Pa [abs] bereikt, moet nog ten minste een uur worden
doorgegaan met ontluchten. Leg daarna de vacuümpomp stil en wacht
1 uur. Controleer vervolgens of de vacuümwaarde hoger is geworden.
(Als de vacuümwaarde met meer dan 130 Pa hoger is geworden,
kan dit wijzen op water in het systeem. Verhoog de druk op het
stikstofgas tot 0,05 MPa en ontlucht opnieuw.)
Sluit ten slotte het
systeem via de hogedrukleiding af met het vloeibare koelmiddel, en pas de
lagedrukleidingen zo aan dat deze tijdens de werking van een voldoende
hoeveelheid koelvloeistof worden voorzien.
* Gebruik nooit koelvloeistof om het systeem te ontluchten.
[Fig. 10.3.2] (p.8)
A
Meettoestel
B
Laagregeling
C
Hoogregeling
D
Ventiel
E
Lagedrukleiding
F
Hogedrukleiding
G
Poort op afsluitklep
H
Driewegkoppelstuk
I
Ventiel
J
Ventiel
K
Cilinder met R410A
L
Schaal
M
Vacuümpomp
N
Naar binnenunit
O
Buitenunit
Opmerking:
Vul altijd een aangepaste hoeveelheid koelvloeistof bij. Gebruik ook
alleen vloeibaar koelmiddel voor het bijvullen.
Gebruik gereedschappen die geschikt zijn voor de koelvloeistof
opgegeven op de unit.
Gebruik een gravimeter. (Een exemplaar dat tot op 0,1 kg kan meten.)
Gebruik een vacuümpomp met een terugslagklep.
(Aanbevolen vacuümpomp: ROBINAIR 14830A Thermistor)
Zorg voor een vacuümpomp die vijf minuten na inschakeling een druk
bereikt van 65 Pa [abs] of lager.
3
Koelvloeistof bijvullen
Omdat de koelvloeistof niet-azeotropisch is, moet deze in vloeibare toestand
worden bijgevuld. Als u de unit bijvult met koelvloeistof uit een cilinder die
niet over een sifon beschikt, moet u de cilinder omdraaien, zoals afgebeeld
in Fig. 10.3.3. Als de cilinder daarentegen wel met een sifon is uitgerust, kan
het vloeibare koelmiddel zoals rechts afgebeeld gewoon worden bijgevuld.
Schenk daarom de nodige aandacht aan de cilindereigenschappen. Als de
unit wordt bijgevuld met een koelmiddel in gasvorm, moet alle koelvloeistof
door het nieuwe koelmiddel worden vervangen. Maak geen gebruik van de
koelvloeistof die nog in de cilinder zit.
[Fig. 10.3.3] (p.8)
A
Sifon
B
Als de cilinder met R410A niet over een sifon beschikt.
•
•
•
•
Luchtdichtheidsproef
Beperkingen
(1) Voer met stikstofgas de druk op tot de ontwerpdruk (4,15 MPa) en laat dit een dag zo
staan. Als de druk niet afneemt, is het systeem luchtdicht.
Als de druk echter wel afneemt en de plaats van het lek onbekend is, kunt u de
hieronder beschreven bellentest uitvoeren.
(2) Nadat het systeem onder druk is gezet, bespuit u koppelstukken en soldeernaden (en
andere Gupo
fl
ex) met een zeepoplossing en controleert u op bellen.
(3) Verwijder na de luchtdichtheidsproef de zeepoplossing.
Als een ontvlambaar gas of zuurstof wordt gebruikt om
het systeem onder druk te zetten, ontstaat brand- of
ontplof
fi
ngsgevaar.
•
WT05963X01̲NL.indd 89
WT05963X01̲NL.indd 89
2010/08/26 17:21:02
2010/08/26 17:21:02
Summary of Contents for City Multi PURY-EP-YJM-A
Page 291: ......