MAS 10, Operating Instructions Manual, Page: 35 / 272

35
De opvanggordel in de varianten met markering “S” zijn voorzien van een
klimbeschermingsoog
op de buikgordel en kunnen daarom ook samen met een klimbeschermingsvoorziening
conform EN
353-1 worden gebruikt. Hierbij dient de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de
klimbeschermingsvoorzieining in acht te worden genomen.
Belangrijk:
Er dient op gelet te worden, dat het klimbeschermingsoog (de D-ring) zich altijd
midden voor de buik bevindt.

Gebruik van de reddingsogen
Wanneer de opvanggordel (var. D) van twee reddingsogen op
de schoudergordel zijn voorzien, dan dienen die in principe
alleen met een
Twin-verbindingsmiddel conform EN 354 voor het redden van
personen te worden gebruikt.
Deze beide reddingsogen mogen nooit als valbeveiliging
worden gebruikt.
Gebruikte losse componenten
Gordelbanden: Polyester (PES)
Naaigaren: Polyester (PES)
Metalen beslagdelen: naar keuze gegalvaniseerd staal, aluminium of roestvrij staal
Kunststof delen:
Polyamide (PA)
Algemene instructies

Persoonlijke beschermuitrustingen tegen omlaag vallen (PBM t o) mogen uitsluitend
voor kortstondige werkzaamheden als valbeveiliging worden toegepast.

Persoonlijke beschermuitrustingen tegen omlaag vallen dienen de gebruiker
persoonlijk ter beschikking te worden gesteld.

Als er werkzaamheden met gevaar voor omlaag vallen worden uitgevoerd, moeten er
geschikte opvangsystemen worden toegepast (zie EN 363).

In een opvangsysteem mogen uitsluitend opvangriemen volgens EN 361 en
valdempende elementen (bijv. bandvaldempers, hoogtebeveiligingstoestellen,
meelopende opvangapparaten) worden toegepast.

De maximale lengte van een verbindingsmiddel, incl. alle componenten
(bandvaldemper, eindverbinding en verbindgingselementen) mag niet langer zijn dan
2 m (nooit verlengen of door middel van knopen inkorten).
 Ter voorkoming van het risico van een val bij het instellen van de lengte van een
verbindingsmiddel mag de gebruiker zich niet in een zone bevinden, waar gevaar
voor omlaag vallen bestaat.

Bij het gebruik van een opvangsysteem (EN 363) dient voor iedere toepassing de
vereiste vrije ruimte onder de gebruiker op de werkplek te worden gecontroleerd,
zodat hij in geval van een val niet op de grond komt of een ander obstakel zou
kunnen raken.