
61
3. Infectie
Infectie rond een borstimplantaat kan binnen dagen, weken en zelfs jaren na de
operatie optreden. De symptomen van acute infectie bij implantaten zijn onder
andere erytheem, gevoeligheid, vochtophoping, pijn en koorts. Erytheem kan
ook optreden als normale reactie op expansie. Bij een infectie die niet op behan-
deling reageert, kan verwijdering van het implantaat noodzakelijk zijn. Er zijn
zeer zeldzame gevallen gerapporteerd van toxischeshocksyndroom (TSS) als
mogelijke complicatie van borstimplantatie; TSS kan ook voorkomen bij andere
soorten implantaties.
4. Necrose
Necrose kan de wondgenezing remmen en een operatieve correctie of
verwijdering van het implantaat noodzakelijk maken. Als gevolg van necrose
kan permanent vervormend littekenweefsel ontstaan. Plaatsing, expansie en
druk op de injectieplaats (van de
Natrelle
® 150) kan leiden tot necrose, vooral
van ongeschikte huidlappen.
Pas geen microgolfdiathermie toe op patiënten met borstimplantaten.
Er bestaan meldingen van door microgolfdiathermie veroorzaakte
weefselnecrose, huiderosie en implantaatextrusie.
5. Hematoom/seroom
Een hematoom of seroom kan zich voordoen in de postoperatieve periode en
de wondgenezing remmen of het begin ervan vertragen; beide kunnen een
operatieve correctie of verwijdering van het implantaat noodzakelijk maken.
6. Ontstekingsreactie
In onderzoek naar de kapsels rond getextureerde weefselexpanders werden
mogelijke siliconendeeltjes gevonden in reuzencellen, wat kan wijzen op een lokale
(en niet-specifieke) vreemdlichaamreactie en vorming van siliconengranulomen.
Uit een ander onderzoek blijkt dat bepaalde types kapselcellen, onder andere cellen
die lijken op reuzencellen, eigenlijk secretiecellen zijn die gevormd worden als
reactie op wrijfkrachten van de weefselexpander en die het raakvlak tussen kapsel
en expander smeren. Bij een ontstekingsreactie wordt de chirurg geadviseerd
om het implantaat te verwijderen, de ontstekingsbron op te sporen en de patiënt
dienovereenkomstig te behandelen. Aanbevolen wordt om het implantaat niet te
vervangen voordat de ontstekingsreactie geheel verdwenen is en de oorzaak van de
ontsteking is weggenomen.
7. Afstoting
Onstabiel of beschadigd bedekkend weefsel en/of gestoorde wondgenezing
kan leiden tot afstoting van het implantaat. Bij afstoting wordt het implantaat
beschouwd als besmet en moet het verwijderd worden. Het implantaat kan
vervangen worden als de wond voldoende is genezen.
8. Rimpels en plooien
Voelbare of zelfs zichtbare rimpels en plooien kunnen optreden (bijvoorbeeld
door ondervulling van zoutgevulde implantaten). Plooivorming kan leiden
tot dunner worden en beschadiging van de omliggende weefsels en afstoting
van het implantaat. Plooien kunnen ook scheuren op de plooi, ruptuur of
leeglopen van het implantaat tot gevolg hebben. Bij rimpelvorming kan het
implantaat vervangen worden door een implantaat met een andere vulling of
vorm.
9. Verstoring bij standaardmammografie/zelfonderzoek
De patiënt moet haar deelname aan het bevolkingsonderzoek op borstkanker
op de gebruikelijke wijze voortzetten; met een implantaat verloopt dit
onderzoek echter soms moeilijker.
De patiënt moet door de arts worden ingelicht over mogelijke verstoring door
het implantaat bij zelfonderzoek van de borst.
De patiënt moet de radioloog vertellen dat zij een implantaat draagt. Met
borstimplantaten is de standaardscreeningsmammografie vaak moeilijker
te beoordelen omdat het implantaat de diagnostische beeldvormende
technieken kan verstoren. Verder kan een implantaat scheuren tijdens het
onderzoek omdat de borst met het implantaat tijdens de mammografie
samengedrukt wordt. Soms zijn er meer röntgenopnamen nodig zodat
de patiënt aan meer straling wordt blootgesteld. Het voordeel van de
mammografie weegt echter op tegen het risico van extra straling. Echografie
kan een nuttige aanvulling vormen op de mammografie. Bij submusculaire
plaatsing van het implantaat is de kwaliteit van de opnamen van het
borstweefsel vaak beter. De oriëntatiepunten op anatomische gelgevulde
implantaten kunnen op de mammografie zichtbaar zijn.
10. Pijn
Na de implantatie kan pijn van wisselende intensiteit en duur optreden,
zoals te verwachten is na invasieve chirurgie. Bovendien kunnen verkeerde
maatkeuze, plaatsing, chirurgische techniek of contractuur van het kapsel
leiden tot pijn door inklemming van een zenuw of bij spierbewegingen.
Onverklaarde pijn moet direct onderzocht worden.
Bij weefselexpanders kan het expansieproces wat gevoeligheid veroorzaken,
maar geen overmatige pijn. Pijn kan betekenen dat de mate van expansie
boven het niveau van de weefseltolerantie ligt, wat ischemie en necrose tot
gevolg kan hebben. Verdere expansie moet worden gestaakt totdat de pijn
verdwenen is.
11. Borstvoeding en gevoel
Het gevoel in de tepel en de borst kan toenemen of afnemen na de
implantatieoperatie, gaat doorgaans verloren na volledige mastectomie
waarbij de tepel zelf wordt verwijderd, en kan sterk afnemen door
gedeeltelijke mastectomie. Borstimplantaten kunnen invloed hebben op het
geven van borstvoeding; hiervoor bestaan echter geen harde bewijzen. Bij
periareolaire incisies ontstaan meer problemen met de borstvoeding dan
bij incisies op andere plaatsen. Na een borstoperatie kunnen tijdelijke of
blijvende veranderingen van het gevoel in de borst optreden; dit kan leiden
tot problemen bij het geven van borstvoeding. Er zijn zeldzame gevallen van
tractie en compressie van zenuwen bij weefselexpansie gerapporteerd. Bij een
vermoeden van inklemming van een zenuw moet een zoutgevuld implantaat
als standaardvoorzorgsmaatregel direct gedeeltelijk ontlast worden; het
implantaat mag pas weer gevuld worden als het probleem is opgelost.
12. Ontevredenheid over het cosmetisch resultaat
Vervorming door littekenweefsel, hypertrofe littekens, contractuur van het
kapsel, asymmetrie, plaatsverandering, onjuiste maat, onverwachte contour,
voelbaarheid en klotsen (
Natrelle®
150 en zoutgevulde implantaten) kunnen
optreden. In een aantal gevallen kunnen cosmetische problemen ook leiden
tot medische problemen. Zorgvuldige planning en uitvoering van de operatie
kunnen de kans op zulke problemen verkleinen, maar niet uitsluiten. Pre-
existente asymmetrie is niet altijd geheel corrigeerbaar. Heroperatie kan
geïndiceerd zijn om de patiënt tevreden te stellen, maar brengt extra problemen
en risico’s met zich mee. Als de patiënt niet tevreden is met het cosmetisch
resultaat kan een revisieoperatie geïndiceerd zijn; het implantaat kan vervangen
worden door een ander met een andere hoogte, breedte, projectie, volume,
vorm of vulling of het kan op een andere manier geplaatst worden om een
cosmetisch resultaat te verkrijgen dat de patiënt mooier vindt.
Verplaatsing van het implantaat bij toekomstige ingrepen moet zorgvuldig
worden geëvalueerd door het medisch team en er moet voorzichtigheid
worden betracht om verontreiniging van het implantaat te voorkomen. Het
gebruik van overmatige kracht bij een toekomstige ingreep kan bijdragen tot
plaatselijke verzwakking van het omhulsel van het borstimplantaat, hetgeen
kan leiden tot verminderde prestaties van het hulpmiddel.
13. Rotatie
Rotatie van een anatomisch implantaat kan voorkomen. Correcte plaatsing
en pocketdissectie verminderen de kans op rotatie. Om een opgetreden
rotatie te corrigeren kan een revisieoperatie geïndiceerd zijn. Bij rotatie wordt
geadviseerd om in een open chirurgische procedure het implantaat terug te
draaien tot de correcte positie. Soms is aanpassing van de pocket nodig om
nieuwe rotaties in de toekomst te voorkomen.
Release Date: 29 Sep 2015 00:07:57 GMT -07:00
Expires one day from 21 Dec 2015
Effective