• Zet de wijzer op nul (0).
• Klap de grendel A (fig. 14) om van stand N naar stand F. De
grendel moet nu in de groef van de zeskante as vallen.
De doseerinrichting mag bij de F instelling niet hoger dan
stand 25 op de schaalverdeling worden ingesteld.
Voor de gewenste hoeveelheid zaad moet bij de lagere
draaisnelheid, het cellenrad verder worden geopend. Bij
kleine hoeveelheden en fijne zaden wordt daardoor een meer
regelmatige vulling van de cellen verkregen.
4.4
Instellen van de zaaidiepte
Met de spindelverstelling (fig. 15) kan per veld centraal van
alle kouters, de kouterdruk in gelijke mate worden gewijzigd.
Draai de spindels van de kouterbalken rechtsom om de zaai-
diepte te vergroten en linksom voor een kleinere zaaidiepte.
De kouterdruk kan van elke kouter afzonderlijk (individueel)
worden ingesteld met de ketting aan de trekveer (fig. 16).
Bevestig de ketting met een andere schalm aan de kouter. Een
kleinere kettinglengte geeft een grotere zaaidiepte.
Bij losse grond, kleine rijenafstand en hoge rijsnelheid is het
aan te bevelen de kouterdruk van de voorste kouterrij minder
zwaar in te stellen omdat de zaadrijen door de daarop
volgende kouterrijen met grond worden bedekt.
Vergroot in dat geval de kettinglengte van alle kouters op de
voorste rij met één schalm.
16
14
N
A
F
15
16
!