���
G
1
G
V
1
Z
2
Z
1
W
Z
4
X
���
P
G
1
G
Q
V
Q
Q
t
1
F
E
F
F
F
E
E
Installatie (afbeelding
���
tot
���
)
Bij een opstelling en het gebruik moeten de voorschriften van
de arbeidsinspectie aangehouden worden.
1. De vacuümaansluiting (A) bevind zich op de haakse aansluitflens (S).
Alle leidingen en de ketels, welke vacuümzijdig worden aangesloten,
dienen vooraf gereinigd te worden.
Een te kleine of een te lange zuigleiding vermindert de capa-
citeit van de vacuümpomp.
Indien de zuigleiding langer is dan 5 m, dan dient er een diameter
gekozen te worden welke groter is als de aansluiting van de
vacuümpomp.
Worden er vaste stoffen of vloeistoffen aangezogen dan moet er een
afscheider (Z
1
/ Z
2
) is de vacuümleiding ingebouwd worden.
2.Uitblaasopening (B)
De uitblaasleiding (B) mag niet worden afgesloten en mag geen
restricties hebben.
3. De smeerolie (voor geschikte soorten zie “onderhoud”) via de olievul-
dop (H) in het carter vullen tot de bovenste markering van het oliepeil-
glas (I). Vulopening afsluiten.
4. De elektrische gegevens bevinden zich op het typeplaatje (N) of op het
motorplaatje (P). De motoren voldoen aan DIN VDE 0530 en hebben
een beschermklasse IP54 en een isolatieklasse B of F. Het aansluit-
schema bevind zich in de aansluitkast van de motor (vervalt indien de
motor is uitgerust met een stekkeraansluiting). Men dient de motor-
gegevens te vergelijken met het aanwezige elektriciteitsnet (stroomsoort, spanning, netfrequentie en toelaatbare stroomsterkte).
5. De motor dient middels een motorbeveiligingsschakelaar te worden aangesloten op het elektriciteitsnet (voor de beveiliging van de motor dient
de motorbeveiligingsschakelaar, voor het vastzetten van de kabel dient de PG-schroef).
We adviseren het toepassen van een motorbeveiligingsschakelaar welke tijdvertragend uitschakelt, afhankelijk van een eventueel te hoog
amperage. Kortstondige overbelasting kan tijdens het starten optreden.
De elektrische aansluiting mag alleen door een erkende installateur worden uitgevoerd waarbij de richtlijnen volgens NEN 1010
dienen te worden aangehouden.
6. Voor- en naloop
Bij het afzuigen van vochtige en agressieve gassen moet men zo dicht mogelijk voor de pomp een ventiel (Z
4
) (toebehoor) in de zuigleiding
monteren. Tevens dient men een voor- en nalooptijd van de vacuümpomp van 20 tot 30 minuten aan te houden. De voorloop wordt gebruikt
om de koude vacuümpomp op de bedrijfstemperatuur te brengen (ter voorkoming van condensatie is de pomp). Bij de naloop wordt de
vacuümpomp met schone olie gespoeld en van agressieve en vochtige resten ontdaan en gelijktijdig geconserveerd voor de stilstandperiode.
Hiertoe dient bij de voor- en naloop het zuigzijdige ventiel (Z
4
) gesloten te worden, het deksel van het snuffelventiel (G) openen en het
naaldventiel (G
1
) linksom open draaien (meerdere omwentelingen).
Inbedrijfname (afbeelding
���
)
1. Draairichting motor controleren door kort te starten (draairichtingspijl (O)).
2. Zuigleiding bij (A) aansluiten.
Gevaren voor het bedienend personeel
1. Geluidsniveau: het maximale geluidsniveau (ongunstige richting en belasting) is overeenkomstig 3.GSGV volgens DIN 45635 paragraag 3
gemeten en is in de tabel vermeld. Wij adviseren, bij een voortdurend oponthoud in de nabijheid van de draaiende pomp, gehoorbeschermende
middelen te gebruiken om een blijvende beschadiging van het gehoor te voorkomen.
2. Oliedampen in de uitblaaslucht: ondanks de best mogelijke olieafscheiding door de olienevelafscheider zal de uitgeblazen lucht geringe
olieresten bevatten die door reuk zijn vast te stellen. Continue inademen van deze dampen kan schadelijk zijn voor de gezondheid. Men dient
daarom te zorgen voor een goede ventilatie van de opstellingsruimte.
3. Giftige of gevaarlijke stoffen in de uitblaaslucht: bij de toepassing in chemische processen kunnen giftige of gevaarlijke stoffen uitgeblazen
worden. Daarom adviseren wij u een afgassysteem toe te passen.
Onderhoud en service
In geval van onderhoudswerkzaamheden, waarbij de personen door bewegende delen of door spanningsvoerende delen gevaar
kunnen lopen, dient de pomp door het losnemen van de stekker of door het uitschakelen van de hoofdschakelaar spanningsloos
te worden gemaakt en tegen het opnieuw inschakelen te worden beveiligd. Onderhoud niet uitvoeren indien de pomp op be-
drijfstemperatuur is (gevaar voor verbranding door hete machinedelen of hete smeerolie).
Gevaarlijke stoffen moeten voor onderhoudswerkzaamheden afgevoerd worden. Dienen desondanks personen in de omgeving van de
pomp, welke met gevaarlijke stoffen werkt, werkzaam te zijn (bijv. voor onderhoud) dan dienen deze personen zich te informeren over
alle relevante veiligheidsvoorschriften.
1. Smering (afbeelding
���
en
���
)
De VLB heeft een verliessmering, daarom dient na elke 50 werkuren het oliepeil in het
oliepeilglas (I) gecontroleerd te worden. Is het olieniveau in het onderste peilglas zichtbaar of
bevind het zich eronder, dan dient de olie te worden bijgevuld, olievuldop (H). Deze controle kan
vervallen indien er een olieniveauschakelaar (V) gemonteerd is (bij een te laag niveau wordt de
pomp automatisch uitgeschakeld).
De viscositeit van de olie moet voldoen vaan ISO-VG 100 volgens DIN51519.
Wij adviseren de volgende oliesoorten: Bechem CL 100, Shell Tellus 100 en Esso Estic 100 of
equivalente oliën van andere fabrikanten (zie ook het olietype plaatje (M)).
Bij wisseling van een oliesoort het oliecarter volledig legen.
De afgewerkte olie dient overeenkomstig de plaatselijk geldende voorschriften te
worden afgevoerd.