86
GB
D
F
I
NL
E
P
GR
RU
TR
75 A 100 mA 0,1 s of minder
30 A 100 mA 0,1 s of minder
40 A 100 mA 0,1 s of minder
16 A of minder
25 A of minder
32 A of minder
Draaddoorsnede (mm
2
)
Hoofdkabel
1,5
2,5
4,0
Type
Aftakking
1,5
2,5
4,0
Schakelaar (A)
Capaciteit
16
25
32
Zekering
16
25
32
Aarde
1,5
2,5
4,0
Onderbrekingsschakelaar
voor bedrading (NFB)
Aardlekschakelaar
20 A 30 mA 0,1 s of minder
30 A 30 mA 0,1 s of minder
40 A 30 mA 0,1 s of minder
20 A
30 A
40 A
Totaal stroom-
verbruik van de
binnenapparaten
PUHY-(P)400
PUHY-(P)500
PUHN-(P)200
PUHN-(P)250
Buitenappar
aat
Minimale draaddikte (mm
2
)
Hoofdkabel
10,0
16,0
4,0
6,0
Type
Aftakking
–
–
–
–
Schakelaar (A)
Capaciteit
63
63
32
40
Zekering
63
63
32
40
Aarde
10,0
16,0
4,0
6,0
Onderbrekingsschakelaar
voor bedrading (NFB)
Aardlekschakelaar
75 A
40 A
1. Gebruik voor buiten- en binnenapparaat gescheiden stroomvoorzieningen.
2. Houd bij het aanbrengen van bedrading en verbindingen rekening met de plaatselijke omstandigheden (plaatselijke temperatuur, direct zonlicht, regenwater
enzovoort).
3. De aangegeven draadgrootte is het minimum voor metalen bedrading. Het elektriciteitssnoer moet 1 orde dikker zijn in verband met eventueel voltageverlies.
Zorg ervoor dat het voltage van de stroomvoorziening niet meer dan 10 % daalt.
4. Specifieke eisen die aan de bedrading worden gesteld, moeten voldoen aan de plaatselijke voorschriften.
5. De elektriciteitssnoeren voor onderdelen van apparaten die buiten worden gebruikt, mogen niet lichter zijn uitgevoerd dan flexibel snoer met polychloropreen
omhulsel (ontwerp 245 IEC57).
6. Een schakelaar met tenminste 3 mm contactafstand in iedere pool wordt meegeleverd met de airconditioner-installatie.
Waarschuwing:
•
Zorg ervoor dat de gespecificeerde draden gebruikt worden zodat geen externe kracht uitgeoefend wordt op de klemaansluitingen. Wanneer de aansluitin-
gen niet stevig bevestigd zijn, kan dit verhitting of brand veroorzaken.
•
Let er op dat u de juiste soort overstroombeveiligingsschakelaar gebruikt. De geproduceerde overstroom zou namelijk voor een deel uit gelijkstroom kunnen
bestaan.
Voorzichtig:
•
Een installatieruimte kan de bevestiging van een aardlekschakelaar vereisen. Wanneer geen aardlekschakelaar is aangebracht, kan dit elektrische schokken
veroorzaken.
•
Gebruik alleen onderbrekingsschakelaars en zekeringen met de juiste capaciteit. Het gebruik van een zekering, draad en koperdraad met een te grote
capaciteit kan storingen van het apparaat of brand veroorzaken.
11. Proefdraaien
11.1. De volgende verschijnselen vormen geen probleem (noodsituatie)
Weergave op afstandsbediening
“Cooling (heating)” knippert
Normale weergave
Normale weergave
Ontdooiweergave
Niets verlicht
Klaar voor verwarming
Normale weergave
“HO” knippert
Geen licht
Normale weergave
Oorzaak
Wanneer een ander binnenapparaat bezig is met verwarming (koeling), werkt de
koeling (verwarming) niet op het binnenapparaat.
Vanwege de bediening van de automatische schoep kan hij, vanuit de beneden-
waartse blaasstand, overgaan naar de horizontale stand bij koeling in het geval
dat de benedenwaartse blaasstand gedurende 1 uur plaats heeft gevonden. Bij
ontdooien gedurende verwarming, warmte-aanpassing en met thermostaat UIT,
gaat hij automatisch naar de horizontale blaasstand.
Bediening bij ultralage snelheid begint wanneer de thermostaat UIT staat.
Wanneer de thermostaat AAN staat zorgt lichte lucht er automatisch voor dat er
overgegaan wordt naar de instelling door tijd of pijptemperatuur.
De ventilator moet tijdens ontdooien stoppen
De ventilator moet gedurende 1 minuut na het uitschakelen blijven lopen om ach-
tergebleven warmte af te voeren (alleen bij verwarming).
Ultralage snelheid gedurende 5 minuten nadat SW op AAN staat of totdat pijp-
temperatuur 35
°
C wordt, daarna bediening op lage snelheid gedurende 2 minu-
ten, en dan treedt de ingestelde waarde in werking (Warmteaanpassing).
Wanneer buitenapparaat afgekoeld is en koelvloeistof in rust is, dan vindt er ge-
durende 35 minuten opwarming plaats om de compressor te verwarmen.
Alleen de ventilator loopt gedurende deze periode.
Systeem wordt bestuurd.
Gebruik de afstandsbediening weer zodra “HO” verdwijnt.
Nadat het koelen is gestopt, gaat het apparaat gedurende 3 minuten door met
het gebruik van de afwateringspomp en houdt dan op.
Het apparaat gaat door met het gebruik van de afwateringspomp wanneer
afwatering nodig is, zelfs gedurende een stop.
De ventilator van de eenheid met constante capaciteit wordt automatisch inge-
schakeld om te vermijden dat de koelvloeistof zich ophoopt.
Verschijnsel
Koeling (verwarming) werk niet bij binnen-
apparaat
De automatische schoep draait vrij.
Ventilatorinstelling verandert gedurende verwar-
ming.
Ventilator stopt tijdens verwarming.
Ventilator stopt niet terwijl werking stopgezet is.
Ventilator gaat niet aan na inschakelen SW.
Buitenapparaat gaat niet aan door knop in te
schakelen.
“HO”-indicator brandt op afstandsbediening van
binnenapparaat voor ongeveer twee minuten wan-
neer algemene netvoeding wordt AAN gezet.
Afwateringspomp stopt niet als het apparaat
wordt uitgeschakeld.
Afwateringspomp houdt niet op terwijl het appa-
raat al is uitgeschakeld.
Als de eenheid met variabele capaciteit functio-
neert, zal de ventilator van de eenheid met con-
stante capaciteit draaien, zelfs al werkt de een-
heid met constante capaciteit zelf niet.