26 of 112
3.
COMBINEREN VAN METALEN KAN CORROSIE
VEROORZAKEN. Er bestaan vele vormen van
corrosieschade; diverse hiervan doen zich voor bij de
metalen die chirurgisch bij de mens geïmplanteerd
worden. Algemene of uniforme corrosie doet zich voor bij
alle geïmplanteerde metalen en legeringen. De mate van
de corrosieve aantasting van metalen implantaathulp-
middelen is doorgaans zeer beperkt dankzij de
aanwezigheid van passieve oppervlakte lagen. Contact
van ongelijksoortige metalen (bijv. titaan en roestvrij
staal) versnelt het corrosieproces van het roestvrij staal
en resulteert in snellere aantasting. De aanwezigheid van
corrosie versnelt dikwijls de fractuur door materiaalmoeheid
van implantaten. Ook de hoeveelheid metaal die in het
lichaam wordt afgegeven neemt toe. Interne fixatie-
hulpmiddelen zoals staven, haken, draden enz. die in
aanraking komen met andere metalen voorwerpen
moeten vervaardigd zijn uit gelijksoortige of compatibele
metalen. Vermijd de combinatie van roestvrij staal met de
implantaten van het VBR spinaal systeem.
VOORZORGSMAATREGELEN
1.
CHIRURGISCHE IMPLANTATEN MOGEN NOOIT
OPNIEUW WORDEN GEBRUIKT. Een geëxplanteerd
implantaat mag nooit opnieuw geïmplanteerd worden.
Zelfs wanneer een implantaat onbeschadigd lijkt, kunnen
er kleine defecten en inwendige belastingspatronen
bestaan die tot vroegtijdige breuk kunnen leiden.
Hergebruik kan het functioneren van het instrument en
de veiligheid van de patiënt negatief beïnvloeden.
Hergebruik van instrumenten voor eenmalig gebruik kan
tevens kruisbesmetting veroorzaken, met als gevolg
infectie van de patiënt.
2.
HET CORRECT HANTEREN VAN HET IMPLANTAAT IS
UITERMATE BELANGRIJK.
A.
Implantaten van composietmateriaal: De implantaten
van polymeer/koolstofvezels zijn bestemd voor onder-
steuning van fysiologische lasten. Door het overmatig
draaien van inbrenggereedschap met lange handvaten
kunnen implantaten van koolstofvezel splijten of
breken. Wanneer een implantaat van koolstofvezel
ingetikt of op zijn plaats getikt wordt, moet het brede
oppervlak van het inbrenggereedschap helemaal
tegen het implantaat van koolstofvezel aanliggen.
Als de slagkracht direct op een klein oppervlak van
het implantaat wordt uitgeoefend, kan dat breuk van
het implantaat veroorzaken. Gespleten of gebroken
implantaten moeten verwijderd en vervangen worden.
B.
Metalen implantaten: Het bijvormen van metalen
implantaten mag alleen geschieden met daartoe
gepaste apparatuur. De opererend chirurg dient
inkepen, krassen of terugbuigen van het implantaat
tijdens het bijvormen te voorkomen. Vormverandering
veroorzaakt defecten in de oppervlaktelaag alsmede
interne spanning die het centrum kunnen vormen van
uiteindelijke fractuur van het implantaat. Buigen van
schroeven zal het optreden van materiaalmoeheid
aanzienlijk versnellen en kan falen veroorzaken.
3.
VERWIJDEREN VAN AANVULLENDE FIXATIE NA
GENEZING. Als het aanvullende fixatiemateriaal na het
voltooien van zijn taak niet wordt verwijderd, kunnen zich
de volgende complicaties voordoen: (1) corrosie met
plaatselijke weefselreactie of pijn; (2) migratie van de
positie van het implantaat, resulterend in letsel; (3) risico
op verder letsel door postoperatief trauma; (4) verbuigen,
losraken en/of fractuur, wat het verwij deren onpraktisch
of moeilijk kan maken; (5) pijn, ongemak of ongebruike-
lijke gewaarwordingen vanwege de aanwezigheid van het
hulpmiddel; (6) mogelijk vergroot risico op infectie;
(7) botverlies als gevolg van stress shielding. De chirurg
dient bij het besluit om het implantaat al dan niet te ver-
wijderen de voordelen zorgvuldig af te wegen tegen de
nadelen. Het verwijderen van implantaten dient gevolgd
te worden door adequaat postoperatieve behandeling om
een hernieuwde fractuur te voorkomen. Als de patiënt
bijvoorbeeld ouder is en de lichaams beweging beperkt is,
kan de chirurg ertoe besluiten om het implantaat niet te
verwijderen en zodoende de met een tweede operatie
samenhangende risico’s te vermijden.
4.
INSTRUEER DE PATIËNT VOLDOENDE. Postopera tieve
zorg en het vermogen en de bereidheid van de patiënt de
instructies op te volgen behoren tot de belangrijkste
aspecten van succesvolle genezing van het bot. De patiënt
dient op de beperkingen van de implantaten gewezen te
worden. De patiënt dient aangemoedigd te worden om na
de operatie zo snel mogelijk en zoveel als de pijn dat
toelaat te lopen. Tevens dient de patiënt geïnstrueerd te
worden om til- en draaibewegingen en alle vormen van
sport te vermijden totdat botgenezing heeft plaatsgevon-
den. De patiënt dient te begrijpen dat implantaten niet zo
sterk zijn als normaal, gezond bot en dat ze kunnen
losraken, verbuigen en/of breken als ze overmatig belast
worden, met name als volledige botgenezing nog niet heeft
plaatsgevonden. Implantaten die door een verkeerde
lichaamsbeweging verplaatst of beschadigd raken, kunnen
migreren en de zenuwen of bloedvaten beschadigen.
MOGELIJKE ONGEWENSTE VOORVALLEN
VAN DE VBR SPINAAL-IMPLANTATEN
EN/OF METAL LISCHE INTERNE
FIXATIEHULPMIDDELEN
Deze lijst bevat niet noodzakelijkerwijs alle complicaties die
zich bij de operatieve procedure kunnen voordoen.
1. Verbuigen of breken van het implantaat. Losraken van
het implantaat.
2. Gevoeligheid voor het implantaatmateriaal of allergische
reactie op een corpus alienum.