11
1
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
1.1
Opmerking voor de exploitant en de bediener van het laadsysteem
•
Lees vóór het vervangen van de laadkabel en het opnieuw in gebruik nemen van het laadsysteem de
bedieningshandleiding van de laadkabel en het laadsysteem.
•
Zorg ervoor dat alle personen die aan dit laadsysteem werken of het gebruiken
•
de bedieningshandleiding gelezen hebben,
•
de voorschriften en aanwijzingen voor veilig werken opvolgen.
•
Bewaar de documentatie van het apparaat zo dat deze altijd beschikbaar is voor de bedieners van het
laadsysteem.
•
Zorg ervoor dat onbevoegde personen geen toegang tot de vervangende laadkabel hebben.
1.2
Gebruiksdoeleinde
De laadkabel is bestemd voor het gebruik in de volgende laadsystemen:
Wallbox Home Eco, Wallbox Energy Control, e.GO Wallbox home, Wallbox wallbe LEO.
Elk ander gebruik is in strijd met de voorschriften.
De elektrische installatie, inbedrijfname en het onderhoud van de laadkabel mogen uitsluitend worden uitgevoerd
door gekwalificeerde elektriciens die daartoe door de exploitant zijn geautoriseerd. De gekwalificeerde elektriciens
moeten de documentatie van het apparaat gelezen en begrepen hebben en de aanwijzingen hierin opvolgen.
Eisen aan de kwalificatie van elektriciens
•
Kennis en inachtneming van de 5 veiligheidsregels voor het werken aan elektrische installaties:
o
Spanningsvrij maken.
o
Beveiligen tegen opnieuw inschakelen.
o
Spanningsvrijheid vaststellen.
o
Aarden en kortsluiten.
o
Nabijgelegen, onder spanning staande delen afdekken of afsluiten.
Het opnieuw inschakelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
•
Kennis van de algemene en speciale veiligheidsvoorschriften en voorschriften ter voorkoming van ongevallen.
•
Kennis van de betreffende elektrotechnische voorschriften, bijv. voor de controle bij de eerste inbedrijfname en
de eisen voor bedrijfsruimten, ruimten en installaties van bijzondere aard, elektrische voeding van elektrische
voertuigen.
•
Het vermogen om risico's te herkennen en mogelijke gevaren te vermijden.
De nationale veiligheidsvoorschriften en voorschriften ter voorkoming van ongevallen dienen bij de
beschikbaarstelling van de laadkabel en bij de omgang met het laadsysteem door de exploitant, de bediener en
door de elektricien in acht te worden genomen.
Het niet-reglementaire gebruik en het niet in acht nemen van de bedieningshandleiding kan het volgende in gevaar
brengen:
•
uw leven,
•
uw gezondheid,
•
laadsysteem en voertuig.
Veiligheidsinrichtingen op het laadsysteem
•
niet demonteren,
•
niet manipuleren,
•
niet passeren, resp. buiten werking stellen,
•
voor ieder gebruik controleren of de uitrusting (bijv. behuizing, aansluitkabel, laadkoppeling) onbeschadigd is,
•
indien nodig laten repareren of vervangen, zodat de functie-eigenschap behouden blijft.
Zorg ervoor dat:
•
veiligheidsaanduidingen, bijv. gele gekleurde markeringen,
•
waarschuwingsborden en
•
veiligheidslampen
permanent goed herkenbaar blijven en hun doeltreffendheid behouden.
•
Neem de aanwijzingen voor de veiligheid in acht van het laadsysteem waaraan u de vervanging uitvoert.
•
Breng geen voorwerpen in de laadkoppeling van het laadsysteem.
•
Bescherm de stopcontacten en steekverbindingen tegen vocht en water of andere vloeistoffen.
•
Dompel de laadkoppeling nooit in water of andere vloeistoffen.
•
Koppel de laadkoppeling niet van voertuig los tijdens het opladen.
Heidelberg kan alleen voor de uitleveringstoestand van de laadkabel en voor alle door Heidelberg-bevoegd
personeel geleverde werkzaamheden
verantwoordelijkheid aanvaarden.
1.3
Opmerkingen voor personen met pacemaker (PM) of geïmplanteerde defibrillator
(ICD Implantable Cardioverter Defibrillator)
Laadsystemen van de firma Heidelberg die reglementair geëxploiteerd worden, voldoen aan de Europese richtlijn
inzake de elektromagnetische compatibiliteit ten aanzien van de storingsemissie.
Als personen met een pacemaker of defibrillator werkzaamheden in het reglementaire normale bedrijf willen
uitvoeren aan laadsystemen en de bijbehorende inrichtingen, kan Heidelberg geen uitspraak doen ten aanzien van
de geschiktheid van dergelijke medische hulpmiddelen. Heidelberg is niet in staat de desbetreffende pacemakers of
defibrillators te beoordelen met betrekking tot hun gevoeligheid voor elektromagnetische stralingen. Dit kan alleen
de fabrikant van de pacemaker of defibrillator doen.
Heidelberg adviseert daarom betrokken personen pas aan onze laadsystemen te laten werken na overleg met de
fabrikant van de pacemaker of defibrillator en met de bevoegde verzekeraar. Waarborg in ieder geval vooraf dat er
nooit gezondheids- of veiligheidsrisico's bestaan.
Opmerking
:
PERSONEN MET EEN PACEMAKER OF DEFIBRILLATOR MOGEN NIET AAN LAADSYSTEMEN EN DE BIJBEHORENDE
INRICHTINGEN, BIJV. VOOR ONDERHOUD OF HET VERHELPEN VAN STORINGEN, WERKEN OF ZICH DAAR OPHOUDEN.
1.4
Vervanging van de laadkabel zonder risico's
Vóór het vervangen van de laadkabel:
•
Schakel het laadsysteem spanningsvrij.
•
Beveilig het laadsysteem tegen opnieuw inschakelen.
•
Stel de spanningsvrijheid vast.
•
Aard de kabels en sluit deze kort, bv. in de verdeelkast.
•
Dek nabijgelegen, onder spanning staande onderdelen af of blokkeer deze.
•
Het opnieuw in gebruik nemen gebeurt in omgekeerde volgorde.
•
Test het complete laadsysteem vóór overdracht aan de klant.
Tijdens het laden (test):
•
Houd onbevoegde personen bij het laadsysteem vandaan.
•
Als het laadsysteem aangesloten is, mag u het voertuig niet met een hogedrukreiniger reinigen of wassen,
omdat de steekverbinding niet bestand is tegen water onder druk.
Bij storingen of uitval van het laadsysteem:
•
Koppel het laadsysteem van de voedingsspanning los door het uitschakelen van de bijbehorende zekering in
het gebouw. Bevestig een bord met de naam van de persoon die de zekering weer mag inschakelen.
•
Breng onmiddellijk een elektricien op de hoogte.
•
Elektrische inrichtingen:
•
De behuizing van het laadsysteem moet altijd gesloten zijn.
1.5
Installatie en controles
Aanwijzingen voor de controle na vervanging van de kabel
Controleer het laadsysteem na vervanging van de laadkabel conform nationale voorschriften, bv. EN 50678
"Generieke procedure om de effectiviteit van beschermende maatregelen van elektrische apparatuur na reparatie te
verifiëren" en EN 50110-1 en EN 50110-2 "Gebruik van elektrische installaties".
•
Leidingbeveiliging/aardlekschakelaar
Controleer
of
de
leidingbeveiliging
overeenkomstig
de
bedieningshandleiding van het laadsysteem is uitgevoerd.
Aanwijzingen voor de eerste controles na installatie en herhalingscontroles
Nationale voorschriften kunnen vóór de inbedrijfname, na een reparatie en met regelmatige tussenpozen controles
van het laadsysteem voorschrijven. Voer deze controles uit overeenkomstig de toepasselijke voorschriften. Hierna
ontvangt u aanwijzingen over hoe deze controles uitgevoerd kunnen worden.
•
Controle van de beschermingsgeleider
Meet na de installatie en voor het eerste inschakelen de continuïteit van de beschermingsgeleider. Verbind
hiervoor de laadkoppeling met een testadapter voor voertuigsimulatie volgens EN 61851-1. Meet de weerstand
van de beschermingsgeleider tussen de beschermingsgeleideraansluiting van de adapter en het aansluitpunt
van de beschermingsgeleider in de installatie van het gebouw. De waarde van de beschermingsgeleider mag bij
een totale lengte van de kabel (aansluitkabel van het laadsysteem en voertuiglaadkabel) tot 5 m de waarde van
300 mΩ niet overschrijden. Bij langere kabels moeten verhogingen conform de toepasselijke nationale
voorschriften worden opgeteld. De weerstand mag in ieder geval de waarde van 1 Ω niet overschrijden.
•
Controle van de isolatie
Omdat het laadsysteem over netscheidingsrelais beschikt, zijn twee isolatiemetingen vereist. Het laadsysteem
moet hiertoe van de netvoeding losgekoppeld zijn. Schakel daarom voorafgaand aan de meting de netspanning
op de installatieautomaat in de huisinstallatie uit.
o
Meting primaire zijde van het laadsysteem
Meet aan de primaire zijde van het laadsysteem de isolatieweerstand op het aansluitpunt van de
voedingskabel van het laadsysteem in de huisaansluiting.
De waarde mag 1 MΩ niet onderschrijden. De