20
Zur Messung von Wechselströmen (A ) gehen Sie wie zuvor beschrieben vor.
1. Schalten Sie das DMM ein und wählen den Messbereich „A
“, „mA
“ oder „
ȝ
A
“.
2. Drücken Sie die SHIFT/SETUP-Taste (3), um in den AC-Messbereich umzuschalten. Im Display
erscheint „ “, „ “ oder „ “. Eine erneute Betätigung schaltet wieder zurück.
3. Entfernen Sie nach Messende die Messleitungen vom Messobjekt und schalten Sie das DMM aus.
Messen Sie im 10A-Bereich auf keinen Fall Ströme über 10 A bzw. im mA/
Ȟ
A-
Bereich Ströme über 600 mA, da sonst die Sicherungen auslösen.
d) Frequenzmessung/Signalverhältnis in % (DutyCyle)
Das DMM kann die Frequenz einer Signalspannung von 10 Hz - 60 MHz messen und anzeigen.
Zur Messung von Frequenzen gehen Sie wie folgt vor:
1. Schalten Sie das DMM ein und wählen den Messbereich
„mV Hz %“. Drücken Sie die SHIFT/SETUP-Taste (3) bis
im Display „Hz“ erscheint.
2. Stecken Sie die rote Messleitung in die °CHzV
-
Messbuchse (7), die schwarze Messleitung in die COM-
Messbuchse (8) (Abb. 4).
3. Verbinden Sie die beiden Messspitzen mit dem Messobjekt
(Signalgenerator, Schaltung usw.).
4. Die Frequenz wird mit der entsprechenden Einheit im Display
angezeigt.
5. Um das Signalverhältnis (Duty Cycle) zu messen, drücken Sie
erneut die SHIFT/SETUP-Taste bis „%“ im Display erscheint.
6. Entfernen Sie nach Messende die Messleitungen vom
Messobjekt und schalten Sie das DMM aus.
Abb. 4
153
10. Houd om verder te gaan met de registratie opnieuw de knop REL/PC (Log/
Ż
) gedurende circa
2 seconden ingedrukt.
11. Druk voor het verlaten van de SHIFT-modus op de knop SHIFT/SETUP.
Instellingen voor het meetwaardegeheugen:
1. Voer de instellingen voor het meetwaardegeheugen uit in het menu SETUP.
2. Houd bij ingeschakeld meetapparaat de knop SHIFT/SETUP (3) gedurende circa 2 seconden
ingedrukt. Op het uitleesvenster verschijnt
. Dit geeft de SHIFT-modus aan.
3. Houd de knop SHIFT/SETUP opnieuw gedurende circa 2 seconden ingedrukt om het menu
SETUP te openen.
4. Druk nu meerdere keren op de knop SHIFT/SETUP, totdat het menupunt “LOGGER MEMORY”
is geselecteerd. Een ster-symbool * links naast het menupunt geeft aan dat het menupunt is
gekozen.
5. Druk op de knoppen REL/PC (Log/
Ż
) of MAX/MIN (View/
Ź
) om “FIX” of “OVERWRITE” te
selecteren.
6. De instelling “FIX” betekent dat de meetwaarden net zo lang worden opgeslagen totdat het
geheugen vol is (max. 1000 meetwaarden). De meting wordt bij geheugennummer “1000” stilgezet.
7. De instelling “OVERWRITE” betekent dat de meetwaarden continu worden opgeslagen. Zodra
de meetwaarde “1000” is geregistreerd, begint het apparaat de meetwaarden te overschrijven.
Het geheugennummer wordt niet langer op het uitleesvenster weergegeven. In plaats daarvan
verschijnt er een knipperend oneindigheids-symbool “
”.
8. Het menupunt “LOGGER MEMORY” is vanaf de fabriek op “FIX” vooringesteld.
9. Houd de knop SHIFT/SETUP gedurende circa 2 seconden ingedrukt om de instelling op te slaan
en het menu SETUP te verlaten.
Uitleesvenster-instelling voor de automatische meetwaardeopslag:
1. Het is mogelijk om bij de automatische meting de energiebesparingsmodus te activeren.
2. Voer deze instelling uit in het menu SETUP.
3. Houd bij ingeschakeld meetapparaat de knop SHIFT/SETUP (3) gedurende circa 2 seconden
ingedrukt. Op het uitleesvenster verschijnt
. Dit geeft de SHIFT-modus aan.
4. Houd de knop SHIFT/SETUP opnieuw gedurende circa 2 seconden ingedrukt om het menu
SETUP te openen.
5. Druk nu meerdere keren op de knop SHIFT/SETUP, totdat het menupunt “LOGGER DATA
DISPLAY” is geselecteerd. Een ster-symbool * links naast het menupunt geeft aan dat het
menupunt is gekozen.
6. Druk op de knoppen REL/PC (Log/
Ż
) of bMAX/MIN (View/
Ź
) om “ON” (aan) of “OFF” (uit) te kiezen.
7. De instelling „ON“ betekent dat het uitleesvenster tijdens de automatisch doorlopende meting
altijd is ingeschakeld.