18
a) Multimeter einschalten
Das Multimeter wird über den Drehschalter (4) ein- und ausgeschaltet. Drehen Sie den Drehschalter
in die entsprechende Messfunktion. Zum Ausschalten bringen Sie den Drehschalter in Position „OFF“.
Schalten Sie das Messgerät bei Nichtgebrauch immer aus.
b) Spannungsmessung „V“
Zur Messung von Gleichspannungen „DC“ (V ) gehen Sie wie folgt vor:
1. Schalten Sie das DMM ein und wählen den Messbereich
„V
“. Für kleine Spannungen bis max. 600 mV wählen Sie
„mV
“.
2. Stecken Sie die rote Messleitung in die °CHzV
-
Messbuchse (7), die schwarze Messleitung in die COM-
Messbuchse (8) (Abb. 2).
3. Verbinden Sie die beiden Messspitzen mit dem Messobjekt
(Batterie, Schaltung usw.). Die rote Messspitze entspricht
dem Pluspol, die schwarze Messspitze dem Minuspol.
4. Die jeweilige Polarität des Messwertes wird zusammen mit
dem augenblicklichen Messwert im Display angezeigt.
Sobald bei der Gleichspannung ein Minus „-“ vor dem
Messwert erscheint, ist die gemessene Spannung
negativ (oder die Messleitungen sind vertauscht).
Der Spannungsbereich „V DC/AC“ weist einen
Eingangswiderstand von >10 M
auf.
Abb. 2
5. Entfernen Sie nach Messende die Messleitungen vom Messobjekt und schalten Sie das DMM aus.
Zur Messung von Wechselspannungen „AC“ (V ) gehen Sie wie folgt vor:
1. Schalten Sie das DMM ein und wählen den Messbereich „V “. Im Display erscheint „ “.
Bei Bedarf können Sie die Messfunktion „AC+DC“ anwählen. Schalten Sie das DMM ein
und wählen den Messbereich „V
“. Drücken Sie die SHIFT/SETUP-Taste (3), um zur
Messfunktion „AC+DC“ umzuschalten. Im Display erscheint „ “.
2. Stecken Sie die rote Messleitung in die °CHzV
-Messbuchse (7), die schwarze Messleitung in
die COM-Messbuchse (8).
3. Verbinden Sie die beiden Messspitzen mit dem Messobjekt (Generator, Schaltung usw.).
4. Der Messwert wird im Display angezeigt.
5. Entfernen Sie nach Messende die Messleitungen vom Messobjekt und schalten Sie das DMM aus.
155
19. FUNCTIE AUTO-POWER-OFF
1. De DMM schakelt na een bepaalde tijd automatisch uit als er geen knop wordt ingedrukt of de
draaiknop wordt bediend. Deze functie bewaakt en spaart de batterij en verlengt de bedrijfsduur.
2. In het menu SETUP kan een uitschakeltijd worden ingesteld. Het apparaat is vanaf de fabriek
vooringesteld met een uitschakeltijd van 5 minuten.
3. Houd bij ingeschakeld meetapparaat de knop SHIFT/SETUP (3) gedurende circa 2 seconden
ingedrukt. Op het uitleesvenster verschijnt
. Dit geeft de SHIFT-modus aan.
4. Houd de knop SHIFT/SETUP opnieuw gedurende circa 2 seconden ingedrukt om het menu
SETUP te openen.
5. Druk nu meerdere keren op de knop SHIFT/SETUP, totdat het menupunt “APO TIME” is
geselecteerd. Een ster-symbool * links naast het menupunt geeft aan dat het menupunt is gekozen.
6. Druk op de knoppen REL/PC (Log/
Ż
) en MAX/MIN (View/
Ź
) om de uitschakeltijd in te stellen. Er
kan worden gekozen voor: 5 min., 15 min., 30 min. of OFF (uit). De instelling “OFF” betekent dat
de functie Auto-Power-Off (automatisch uitschakelen) niet is geactiveerd.
7. Houd de knop SHIFT/SETUP gedurende circa 2 seconden ingedrukt om de instelling op te slaan
en het menu SETUP te verlaten.
8. Als er een uitschakeltijd is ingesteld, wordt op het uitleesvenster het symbool
weergegeven.
Bedien om de DMM na een automatische uitschakeling weer in te schakelen de draaiknop of
druk op een willekeurige knop (behalve de knop (9)).
De functie Auto-Power-Off wordt bij de gegevensoverdracht naar de PC geblokkeerd om de
dataverbinding niet te onderbreken. De functie Auto-Power-Off blijft net zo lang geblokkeerd
totdat de gegevensoverdracht naar de PC (via de optisch geïsoleerde interface) weer wordt
uitgeschakeld. De functie Auto-Power-Off wordt ook bij de automatische registratie van
meetwaarden geblokkeerd.
20. OPTISCH GEÏSOLEERDE INTERFACE
Aan de achterkant van het meetapparaat is een optisch geïsoleerde interface (11) geïntegreerd,
waarmee de meetgegevens naar een computer kunnen worden gestuurd om verder te verwerken.
De datenverbinding kan met de meegeleverde USB-interface-adapter via een vrije USB-poort van
de computer tot stand worden gebracht (op de computer moet de betreffende software “Voltsoft” al
zijn geïnstalleerd).
Schuif de interface-afdekplaat naar boven van de behuizing. Plaats de wigvormige adapter van de
interfacekabel van boven bondig in de behuizingssleuf van het meetapparaat.
Steek dan de USB-connector van het type A aan het andere einde van de interfacekabel in een vrije
USB-poort van de computer.