32
19. AUTO-POWER-OFF-FUNKTION
1. Das DMM schaltet nach einer bestimmten Zeit automatisch ab, wenn keine Taste oder der
Drehschalter betätigt wurde. Diese Funktion schützt und schont die Batterie und verlängert die
Betriebszeit.
2. Sie können eine Abschaltzeit im SETUP-Menü einstellen. Das Gerät ist im Auslieferungszustand
auf 5 Minuten voreingestellt.
3. Halten Sie bei eingeschaltetem Messgerät die SHIFT/SETUP-Taste (3) für ca. 2 s gedrückt. Auf
dem Display erscheint
. Sie be
fi
nden sich nun im SHIFT-Modus.
4. Halten Sie die SHIFT/SETUP-Taste erneut für ca. 2 s gedrückt, um das SETUP-Menü zu öffnen.
5. Drücken Sie nun mehrmals auf die SHIFT/SETUP-Taste, bis der Menüpunkt „APO TIME“
ausgewählt ist. Ein Stern-Symbol * links neben dem Menüpunkt zeigt an, dass der Menüpunkt
ausgewählt ist.
6. Drücken Sie die Tasten REL/PC (Log/
Ż
) und MAX/MIN (View/
Ź
), um die Abschaltzeit
einzustellen. Zur Auswahl stehen: 5 MIN, 15 MIN, 30 MIN oder OFF (AUS). Die Einstellung „OFF“
bedeutet, dass die Auto-Power-Off-Funktion deaktiviert ist.
7. Halten Sie die SHIFT/SETUP-Taste für ca. 2 s gedrückt, um die Einstellung zu speichern und das
SETUP-Menü zu verlassen.
8. Wenn Sie eine Abschaltzeit eingestellt haben, wird im Display das Symbol
angezeigt.
Um das DMM nach einer automatischen Abschaltung wieder einzuschalten, betätigen Sie den
Drehschalter oder drücken Sie eine beliebige Taste (außer -Taste (9)).
Die Auto-Power-Off-Funktion wird bei der Datenübertragung zum PC deaktiviert, um die
Datenverbindung nicht zu unterbrechen. Die Auto-Power-Off-Funktion ist solange inaktiv, bis
die Datenübertragung zum PC (per optischer Schnittstelle) wieder abgeschaltet wird.
Die Auto-Power-Off-Funktion wird auch bei der automatischen Aufzeichnung von Messwerten
deaktiviert.
20. OPTISCHE SCHNITTSTELLE
An der Rückseite des Messgerätes ist eine optisch isolierte Schnittstelle (11) integriert, mit der
Messdaten zu einem Computer übertragen und weiterverarbeitet werden können.
Die Datenverbindung kann mit dem mitgelieferten USB-Schnittstellenadapter mit einer freien USB-
Schnittstelle an Ihrem Computer hergestellt werden (auf dem Computer muss die entsprechende
Software „Voltsoft“ bereits installiert sein).
Schieben Sie die Schnittstellenabdeckung nach oben vom Gehäuse. Setzen Sie den keilförmigen
Adapter des Schnittstellenkabels von oben bündig in die Gehäusenut am Messgerät.
Stecken Sie dann den USB-Stecker des Typs A am anderen Ende des Schnittstellenkabels in einen
freien USB-Anschluss am Computer.
141
a) Multimeter inschakelen
De multimeter wordt via de draaiknop (4) in- en uitgeschakeld. Draai de draaiknop op de betreffende
meetfunctie. Zet voor het uitschakelen de draaiknop in de stand “OFF”. Schakel het meetapparaat
altijd uit als het niet wordt gebruikt.
b) Spanningsmeting “V”
Ga voor het meten van gelijkspanningen “DC” (V ) als volgt te werk:
1. Schakel de DMM in en kies het meetbereik “V
”. Kies voor
lage spanningen tot max. 600 mV “mV
”.
2. Steek het rode meetsnoer in de meetbus °CHzV
(7), het
zwarte meetsnoer in de meetbus COM (8) (Afb.2).
3. Verbind de beide meetpennen met het meetobject (batterij,
schakeling enz.). De rode meetpen komt overeen met de
pluspool, de zwarte meetpen met de minpool.
4. De betreffende polariteit van de meetwaarde wordt samen
met de momentele meetwaarde op het uitleesvenster
weergegeven.
Zodra er bij de gelijkspanning een min “-” voor de
meetwaarde verschijnt, is de gemeten spanning negatief
(of de meetsnoeren zijn verwisseld). Het spanningsbereik
“V DC/AC” heeft een ingangsimpedantie van >10 M
.
Afb. 2
5. Verwijder na beëindiging van de meting de meetsnoeren van het meetobject en schakel de DMM
uit.
Ga voor het meten van wisselspanningen “AC” (V ) als volgt te werk:
1. Schakel de DMM in en kies het meetbereik “V ”. Op het uitleesvenster verschijnt “ ”.
Indien gewenst kan de meetfunctie “AC+DC” worden gekozen. Schakel de DMM in en kies
het meetbereik “V
”. Druk op de knop SHIFT/SETUP (3) om over te schakelen naar de
meetfunctie “AC+DC”. Op het uitleesvenster verschijnt “ ”.
2. Steek het rode meetsnoer in meetbus °CHzV
(7), het zwarte meetsnoer in meetbus COM (8).
3. Verbind de beide meetpennen met het meetobject (generator, schakeling enz.).
4. De meetwaarde wordt op het uitleesvenster weergegeven.
5. Verwijder na beëindiging van de meting de meetsnoeren van het meetobject en schakel de DMM
uit.
