154
8. De instelling “OFF” betekent dat het uitleesvenster uitschakelt als het apparaat 5 minuten lang
niet wordt bediend. Er worden dan alleen nog het symbool
en het geheugennummer
weergegeven. Als het apparaat continu meetwaarden opslaat (instelling “OVERWRITE”) en de
meetwaarde “1000” wordt overschreden, dan verschijnt er een knipperend oneindigheidssymbool
“
” onder
.
9. Het apparaat is vanaf de fabriek vooringesteld op “OFF”.
10. Houd de knop SHIFT/SETUP gedurende circa 2 seconden ingedrukt om de instelling op te slaan
en het menu SETUP te verlaten.
Als het uitleesvenster in de energiebesparingsmodus werd uitgeschakeld, bedien dan de
draaiknop of druk op een willekeurige knop (behalve knop (9)) om het weer in te schakelen.
Opgeslagen meetwaarden bekijken:
1. Houd bij ingeschakeld meetapparaat de knop SHIFT/SETUP(3) gedurende circa 2 seconden
ingedrukt. Op het uitleesvenster verschijnt
. Dit geeft de SHIFT-modus aan.
2. Druk nu op de knop MAX/MIN (View/
Ź
) (10b) om over te schakelen naar de weergeefmodus.
Op het uitleesvenster verschijnt
en daaronder het eerste geheugennummer “0001”. In het
midden van het uitleesvenster wordt de opgeslagen meetwaarde weergegeven.
3. Bedien de knoppen H/LIGHT (+/COMP) of RANGE (-), om de verschillende registraties te bekijken.
4. Druk opnieuw op de knop MAX/MIN (View/
Ź
) om de weergeefmodus te verlaten.
5. Druk om de SHIFT-modus te verlaten op de knop SHIFT/SETUP.
De opgeslagen meetwaarden van een vergelijkingsmeting worden op het uitleesvenster met de
symbolen
en
weergegeven.
Als op het uitleesvenster “VOID” wordt weergegeven, dan betekent dit dat het
meetwaardegeheugen leeg is.
Opgeslagen meetwaarden wissen:
1. Houd bij ingeschakeld meetapparaat de knop SHIFT/SETUP (3) gedurende circa 2 seconden
ingedrukt. Op het uitleesvenster verschijnt
. Dit geeft de SHIFT-modus aan.
2. Houd de knop MAX/MIN (View/
Ź
) (10b) gedurende circa 2 seconden ingedruk. Er verschijnt kort
de weergave
en “VOID” op het uitleesvenster. Alle meetwaarden worden gewist.
3. Druk voor het verlaten van de SHIFT-modus op de knop SHIFT/SETUP.
19
c) Strommessung „A“
Überschreiten Sie auf keinen Fall die max. zulässigen Eingangsgrößen. Berühren
Sie keine Schaltungen oder Schaltungsteile, wenn darin höhere Spannungen als
25 V ACrms oder 35 V DC anliegen können! Lebensgefahr!
Die max. zulässige Spannung im Strommesskreis darf 1000 V in CAT III nicht
überschreiten. Messungen >5 A dürfen nur für max. 10 Sekunden und nur im
Intervall von 10 Minuten durchgeführt werden.
Beginnen Sie die Strommessung immer mit dem größten Messbereich und wechseln ggf. auf
einen kleineren Messbereich. Vor einem Messbereichswechsel immer die Schaltung stromlos
schalten. Alle Strommessbereiche sind abgesichert und somit gegen Überlastung geschützt.
Zur Messung von Gleichströmen (A ) gehen Sie wie folgt vor:
1. Schalten Sie das DMM ein und wählen den Messbereich
„A
“, „mA
“ oder „
ȝ
A
“.
2. In der Tabelle sind die unterschiedlichen Messfunktionen
und die möglichen Messbereiche ersichtlich. Wählen Sie den
Messbereich und die zugehörigen Messbuchsen.
Messfunktion Messbereich
Messbuchsen
Ȟ
A
0,01
ȝ
A - 6000
ȝ
A COM + mA
ȝ
A
mA
0,001 mA - 600 mA COM + mA
ȝ
A
10A
0,001 A - 10 A
COM + 10A
3. Stecken Sie die rote Messleitung in die mA
ȝ
A- oder
10A-Messbuchse (5, 6). Die schwarze Messleitung stecken
Sie in die COM-Messbuchse (8) (Abb. 3).
4. Verbinden Sie die beiden Messspitzen in Reihe mit dem
Messobjekt (Batterie, Schaltung usw.); die jeweilige Polarität
des Messwertes wird zusammen mit dem augenblicklichen
Messwert im Display angezeigt.
Abb. 3
Sobald bei Gleichstrommessung ein Minus „-“ vor dem Messwert erscheint, verläuft der Strom
entgegengesetzt (oder die Messleitungen sind vertauscht).
5. Entfernen Sie nach Messende die Messleitungen vom Messobjekt und schalten Sie das DMM aus.
