24
i) Temperaturmessung
Während der Temperaturmessung darf nur der Temperaturfühler der zu messenden
Temperatur ausgesetzt werden. Die Arbeitstemperatur des Messgerätes darf nicht
über- oder unterschritten werden, da es sonst zu Messfehlern kommen kann.
Der Kontakt-Temperaturfühler darf nur an spannungsfreien Ober
fl
ächen verwendet
werden.
Zur Temperaturmessung können alle K-Typ-Thermofühler verwendet werden. Die Temperatur wird
in °C und °F angezeigt. Der mitgelieferte Temperaturfühler ist für Messungen von -40 bis +400 °C
vorgesehen. Mit optionalen Fühlern kann der gesamte Messbereich (-40 bis +1000 °C) verwendet
werden.
Zur Temperatur-Messung gehen Sie wie folgt vor:
1. Schalten Sie das DMM ein und wählen den Messbereich „°C“.
2. Drücken Sie die SHIFT/SETUP-Taste (3), um die Messfunktion
auf eine Anzeige in °F umzuschalten.
3. Stecken Sie den Thermofühler polungsrichtig mit dem Pluspol
in die °CHzV
-Messbuchse (7) und mit dem Minuspol in die
COM-Messbuchse (8) (Abb. 9).
4. In der Hauptanzeige erscheint der Temperaturwert in °C oder
°F, je nach Betätigung der SHIFT/SETUP-Taste.
5. Sobald „OL.“ im Display erscheint, wurde der Messbereich
(-40 bis +1000 °C) überschritten.
6. Entfernen Sie nach Messende den Fühler und schalten Sie
das DMM aus.
Abb. 9
Bei überbrücktem Messeingang (Buchsen: °CHzV
– COM) wird die Gerätetemperatur
des DMM angezeigt. Die Temperaturanpassung an die Umgebung erfolgt auf Grund des
geschlossenen Gehäuses sehr langsam.
149
13. FUNCTIE REL
De functie REL maakt referentiewaardemetingen mogelijk om eventuele leidingverliezen, bijvoorbeeld
bij weerstandsmetingen, te voorkomen. Hiertoe wordt de momentele weergegeven waarde op nul
gezet. Een nieuwe referentiewaarde is dan ingesteld. De basiswaarde (Rel-verschil) wordt naast het
delta-symbool weergegeven.
Door het indrukken van de knop REL/PC (Log/
Ż
) (10c) wordt deze meetfunctie geactiveerd. Op het
uitleesvenster verschijnt . De automatische meetbereikinstelling wordt daarbij geblokkeerd.
Druk om deze functie weer uit te schakelen opnieuw op de knop REL/PC (Log/
Ż
) of kies voor een
andere meetfunctie.
De functie REL is niet actief in de meetbereiken temperatuur, doorgangstest,
diodetest, frequentie en bij de laagdoorlaat
fi
lter-spanningsmeting.
14. FUNCTIE HOLD
De functie HOLD bevriest de momenteel weergegeven waarde om deze in alle rust te kunnen a
fl
ezen
of te protocolleren.
Zorg er bij het testen van spanningvoerende geleiders voor dat deze functie
aan het begin van de test is uitgeschakeld. Anders verschijnt er een verkeerd
meetresultaat!
Druk voor het inschakelen van de functie HOLD (vasthouden, bevriezen) op de knop H/LIGHT (+/
COMP) (10a); een signaaltoon bevestigt deze actie en er wordt op het uitleesvenster weergegeven.
Druk om de functie HOLD uit te schakelen opnieuw op de knop H/LIGHT (+/COMP) of verander van
meetfunctie.
15. FUNCTIE MAX./MIN./AVG.
De functie MAX/MIN maakt het tijdens een meting mogelijk om de maximale en minimale waarden te
registeren en weer te geven. Na het activeren van de functie MAX/MIN wordt naar keus de maximale
of minimale waarde vastgehouden. De actuele meetwaarde kan op het bovenste deel van het
uitleesvenster (onder de datum) gewoon worden afgelezen.
Door het indrukken van de knop MAX/MIN (View/
Ź
) (10b) wordt de functie MAX ingeschakeld. De
maximale waarde wordt op het hoofduitleesvenster continu vastgehouden. Op het uitleesvenster
verschijnt het symbool
.
Bij nogmaals drukken wordt overgeschakeld naar de functie MIN. Nu wordt de minimale waarde
continu vastgehouden op het hoofduitleesvenster. Deze waarde kan worden herkend aan het
symbool
.