92
5.
Met behulp van de injectiespuit spoelt u voorzichtig de
zoutoplossing door het systeem, terwijl u behoedzaam op
het reservoir drukt om luchtbellen uit de klepconstructie
te verwijderen. Zodra vloeistof door de klep begint te
stromen, kan de uitlaat van de klep opwaarts worden
gericht om te helpen het systeem te ontluchten.
Opmerking:
door een te hoge stroomsnelheid
(> 0,75 ml/min) wordt de SIPHONGUARD-regelaar
geactiveerd en wordt de indruk gewekt dat de klep
distaal is afgesloten. In werkelijkheid wordt de stroom
omgeleid naar het secondaire pad met hoge weerstand.
6.
Dompel zodra alle lucht uit de klep is verwijderd,
de klep helemaal in het waterbad. Bij kleppen met
een distale katheter dompelt u het uiteinde van de
katheter onder in het waterbad om nauwkeurige
resultaten te krijgen. Controleer of er geen luchtbellen
aan het uiteinde van de distale katheter zitten en of
het waterbad geen obstructie vormt voor het uiteinde
van de katheter.
7.
Stel de afsluitkraan bij om de injectiespuit op de
manometer (afbeelding A-6 hierboven) aan te sluiten
en vul de manometer opnieuw tot een hoogte die
gelijk is aan de werkdruk van de eerstvolgende hogere
instelling boven de klepinstelling die wordt getest, of
tot 60 cmH
2
O als instelling 8 wordt getest. Raadpleeg
tabel 1 voor specificaties van de werkdruk.
8.
Draai de afsluitkraan om de manometer op de klep
aan te sluiten (afbeelding A-7 bovenstaand).
9.
Het waterpeil in de manometer begint te zakken. Laat
het waterpeil gedurende 2 minuten zakken en lees
vervolgens de resulterende druk af.
Opmerking:
Voor kleppen met een distale katheter en/
of SIPHONGUARD-regelaar wordt een test van langere
duur aanbevolen ter compensatie van de kans op een
lagere stroomsnelheid vanwege activering van de extra
weerstand van de katheter en/of de SIPHONGUARD-
regelaar. Laat het waterpeil gedurende 4 minuten
zakken en lees vervolgens de resulterende druk af.
Testresultaten
De uiteindelijke sluitdruk kan worden vergeleken met
onderstaande tabel.
Opmerking:
afwijkingen in de resultaten van het
testen van de sluitdruk van de manometer zijn
mogelijk gebaseerd op de testomstandigheden en
de gebruikte testmethode.
Klepinstelling
Minimale sluitdruk (mmH
2
O)
1
0 mmH
2
O
2
0 mmH
2
O
3
30 mmH
2
O
4
55 mmH
2
O
5
80 mmH
2
O
6
105 mmH
2
O
7
140 mmH
2
O
8
300 mmH
2
O