108
12. Controle van de stuur-, rij- en schakelfunctie
Om te voorkomen dat het model bij de controle van de stuur- en rijfunctie ongewild wegrijdt, plaats het
model met het chassis op een geschikte voet (houtblok o.i.d.). De wielen moeten vrij kunnen draaien.
a) Controleren van stuurfunctie
Voer vóór de controle van de stuurfunctie altijd eerst een digitale trimming door. Verdere informatie kunt
u in de sector "Ingebruikname van de zender" in het hoofdstuk "Controleren en instellen van de digitale
trimming" vinden.
Schakel voor de controle zowel de zender als de ont-
vanger is. Wanneer u alles correct aangesloten en inge-
bouwd hebt, moet de besturing op de draaibewegingen
van het stuurwiel reageren.
Wanneer het stuurwiel in de middenpositie staat, moe-
ten de wielen recht uitgelijnd zijn.
Wanneer de wielen scheef staan, hoewel het stuurwiel
in de middenpositie staat, controleer of de servohendel
scheef ten opzichte van de stuurstang staat.
In dit geval maakt u de servohendel los en schroeft hem
een “puntje” verdraaid weer vast.
Verdere afwijkingen van de wielposities kunnen bij
gebruik door afstelling van de stuurstang gecorrigeerd
worden.
Als u naar links stuurt moeten de wielen naar links
draaien. Als u naar rechts stuurt moeten de wielen naar
rechts draaien.
Wanneer de stuurinrichting precies tegenovergesteld aan de stuurrichting van de zender reageren, kunt
u dit probleem omprogrammeren. Verdere informatie kunt u in de sectie "Functie REV" in hoofdstuk 13
vinden.
Afbeelding 9
Summary of Contents for GT3.2
Page 122: ...122 ...
Page 123: ...123 ...