78
3. Montage / aansluiting op het elektriciteitsnet
3.2 Montage van de sonden
De sonde kan op de gewenste posities
worden aangebracht door haar te lijmen of
vast te pluggen.
Lijmen
(Afb. 1) De dubbelzijdige plakband (5) op de
gladde kant van de plaat (6) aanbrengen.
Plaat en houder (7) met de schroef (8) kop-
pelen. De gehele houder tegen schone on-
dergrond drukken en sonde (11) inklikken.
Vastpluggen
(Afb. 1) Plug (10) in gewenste uitboring (Ø 5
mm) drukken. Plaat (6) en houder (7) met
schroef (9) vastschroeven, sonde (11) op
houder drukken.
Aanwijzing m.b.t. waarschuwingsappa-
raat #20221:
(Afb. 1) De optische sonde wordt horizontaal
op de houder bevestigd. Door de ogen te
verwijderen kan de sonde worden beve-
stigd op het laagste niveau.
3.3 Externe signaalgenerator
De externe signaalgenerator (nr. 20162)
voor overdracht van het waarschuwings-
geluid naar andere ruimten kan naar beho-
efte worden aangesloten.
3.4 Potentiaalvrij contact
Als optie kan een extra printplaat met een
potentiaalvrij contact (nr. 80072), bv. voor
het aansluiten van het schakelapparaat op
de centrale controletechniek van het ge-
bouw worden aangesloten. De extra print-
plaat door middel van vier afstandhouders
op de basisprintplaat insteken (afb. 2).
Vervolgens de printplaataansluiting op de
basisprintplaat boven insteken (afb. 3 + 4).
3.5 Inkorten van de besturingskabels
De besturingskabels kunnen desgewenst
ook worden ingekort. Wij adviseren om ver-
volgens bij de draaduiteinden alleen nog
maar de punten te vertinnen. Wanneer
eindhulzen van draden worden gebruikt,
moet in acht worden genomen dat de aans-
luitklemmen voor een max. diameter van
2,5 mm
2
ontworpen zijn. Deze diameter
mag niet worden overschreden.
④
②
③
①