
79
3. Montage / aansluiting op het elektriciteitsnet
3.6 Installatie / kabelaansluiting
De aansluitkabels moeten volgens aansluit-
schema (zie paragraaf 9) worden aangeslo-
ten. Daartoe in de kabelverbindingen eerst
met een schroevendraaier de afdichting
doorsteken (afbeelding a), de kabel inbren-
gen (afbeelding b) en vastklemmen (afbeel-
ding c). Vervolgens kan de moer van de ka-
belverbinding met de hand worden vastge-
draaid (afbeelding d).
Bij het aansluiten van het potentiaalvrije
contact moeten de technische gegevens in
acht worden genomen.
De afdichtingen van de kabelverbindingen
die niet worden gebruikt, d.w.z. waardoor-
heen geen kabel aangesloten wordt,
mogen niet worden doorstoken. Zij dienen
voor het afdichten van de behuizing.
BELANGRIJK:
Alle op het elektrische schakelapparaat
aangesloten kabels dienen, als de installa-
tie afgelopen is, door geschikte maatrege-
len (bv. kabelbinders) zodanig te worden
gefixeerd dat zij in het geval van 1 defect,
dus bij het losgaan van een koppeling,
geen gevaar opleveren.
De sondekabel dient gescheiden van de
voedings- en motorkabels te worden aan-
gelegd om invloeden van storingen te vo-
orkomen.