nld nld
2 Ingebruikname
2.1 Elektrische aansluiting
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
Neem de netspanning in acht!
Alvorens het elektrische apparaat aan te
sluiten, dient te worden gecontroleerd of de spanning die op het typeplaatje is
aangegeven, overeenkomt met de netspanning. Sluit elektrische apparaten
van de beschermklasse I uitsluitend aan op een contactdoos of verlengkabel
met een functionerend aardcontact. Op bouwplaatsen, in vochtige omgevingen,
in binnen- en buitenruimten of bij soortgelijke opstellingen mag de verwarmings-
element-stomplasmachine uitsluitend op het net worden aangesloten via een
aardlekschakelaar die de stroomtoevoer onderbreekt zodra de lekstroom naar
de aarde gedurende 200 ms de 30 mA overschrijdt.
2.2 Opstellen van het verwarmingselement-mofl asapparaat
Het elektrische apparaat kan met de afl egstandaard (1), zoals in fi g. 1 afgebeeld,
op een ondergrond worden geplaatst of, zoals in fi g. 2, met de houder voor de
werkbank worden bevestigd.
VOORZICHTIG
VOORZICHTIG
Raak het apparaat in hete toestand uitsluitend aan de handgreep (3) aan!
Raak het verwarmingselement (4), de verwarmingsgereedschappen (5)
of de metalen onderdelen tussen handgreep (3) en verwarmingselement
(4) nooit aan! Gevaar voor verbranding!
2.3 Keuze van de lasgereedschappen EE
De verwarmingsgereedschappen (fi g. 3), lasdoorns en lasbussen, dienen in
overeenstemming met de buisgrootte te worden gekozen. Deze worden, zoals
in fi g. 1 (5) getoond, met behulp van de bijgeleverde inbussleutel op het
verwarmingselement gemonteerd. Met de eveneens meegeleverde stift kan
de doorn radiaal vastgehouden worden. Al naar gelang behoefte en apparaat
kunnen gelijktijdig meerdere verwarmings gereedschappen op het verwarmings-
element gemonteerd worden.
Keuze van de lasgereedschappen FE
De lasgereedschappen (5), lasbussen en lasdoorns overeenkomstig de buis-
diameter kiezen. Deze met de meegeleverde stiftsleutel op het verwarmings-
element (4) monteren.
2.4 Elektronische temperatuurregeling EE
DVS 2208 deel 1 schrijft voor dat de temperatuur van het verwarmingselement
traploos instelbaar moet zijn. Om ook de vereiste constante temperatuur aan
het verwarmingselement te garanderen, zijn de apparaten uitgerust met een
temperatuurregeling (thermostaat). DVS 2208 deel 1 schrijft voor dat het
temperatuurverschil ten opzichte van het normale gedrag maximaal < 3°C mag
bedragen. Deze nauw keurigheid is alleen met een elektronische temperatuur-
regeling te bereiken. Mofl asapparaten met een vast ingestelde temperatuur
resp. met een mechanische temperatuurregeling mogen daarom niet voor het
maken van lassen, volgens DVS 2207, ingezet worden.
Bij alle REMS mofl asapparaten EE is de temperatuur instelbaar. Deze worden
met een elektronische temperatuurregeling geleverd. De mofl asapparaten
worden op het typeplaatje als volgt gekenmerkt:
b.v. REMS MSG 63 EE: instelbare temperatuur (
E
),
E
lektronische temperatuur-
regeling, regelt de ingestelde temperatuur met een tolerantie van ± 1°C.
Mechanische temperatuurregeling (thermostaat) FE
De arbeidstemperatuur van 263 ± 3°C is vast ingesteld. Productinformatie voor
buizen cq. hulpstukken in acht nemen! Voor het begin van de laswerkzaamheden
de temperatuur aan de werkvlakken van de lasgereedschappen controleren.
2.5 Voorverwarmen van het verwarmingselementmofl asapparaat EE
Wanneer de aansluitkabel van het verwarmingselement-mofl asapparaat op
het net wordt aangesloten, begint het apparaat op te warmen. De rode netspan-
nings-controlelamp (6) en de groene temperatuur-controlelamp (7) branden.
Het elektrische apparaat heeft ca. 10 min nodig om op te warmen. Wanneer
de ingestelde temperatuur bereikt is, schakelt de in het apparaat ingebouwde
temperatuurregelaar (thermostaat) de stroomtoevoer naar het verwarmings-
element uit. De rode netspannings-controlelamp blijft branden. De groene
temperatuur-controlelamp knippert en geeft hiermee het voortdurende uit- en
inschakelen van de stroomtoevoer aan. Na een wachttijd van ten minste nog
eens 10 min (DVS 2207 deel 1) kan het lasproces beginnen.
Voorverwarmen van het verwarmingselementmofl asapparaat FE
Wanneer de aansluitkabel van het verwarmingselement-mofl asapparaat op
het net wordt aangesloten, klinkt een akoestisch signaal en begint het apparaat
op te warmen. De groene netspannings-controlelamp (6) en de gele tempera-
tuur-controlelamp (7) branden. Het apparaat heeft ca. 10 min nodig om op te
warmen. Wanneer de ingestelde temperatuur bereikt is, schakelt de ingebouwde
temperatuurregelaar (thermostaat) de stroomtoevoer naar het verwarmings-
element uit en klinkt een akoestisch signaal. De gele temperatuur-controlelamp
knippert. Na een wachttijd van nog eens 10 min (DVS 2207 deel 1) kan het
lasproces beginnen.
2.6 Keuze van de lastemperatuur EE
De temperatuur van het verwarmingselement-mofl asapparaat is vooringesteld
op de gemiddelde lastemperatuur voor PP-buizen (260 °C). Afhankelijk van het
buismateriaal kan een aanpassing van deze lastemperatuur noodzakelijk zijn.
In dit verband dient de informatie van de fabrikant voor buizen resp. vormstukken
in acht te worden genomen! Bovendien kunnen milieu-invloeden (zomer/winter/
wind/vochtigheid) aanpassingen van de temperatuur noodzakelijk maken.
Daarom dient de temperatuur van de verwarmingsgereedschappen (lasdoorns
en lasbussen) (5) bijvoorbeeld met een snel reagerende temperatuurmeter voor
oppervlaktemetingen met een steunvlak van ca. 10 mm te worden gecontroleerd.
Indien nodig kan de temperatuur worden aangepast door aan de temperatuur-
instelschroef (8) te draaien. Wanneer de temperatuur wordt versteld, dient men
er rekening mee te houden dat het verwarmingselement pas 10 min na het
bereiken van de ingestelde temperatuur mag worden ingezet.
3 Werking
De kwaliteit van de lasverbindingen is afhankelijk van de kwalifi catie van de
lassers, de geschiktheid van de gebruikte machines en inrichtingen en de
naleving van de lasrichtlijnen. De lasnaad kan door niet-destructieve en/of
destructieve methoden worden getest. De laswerkzaamheden dienen te worden
gecontroleerd. De aard en omvang van de controle moet tussen de contract-
partners worden overeengekomen. Het is aan te bevelen om de gegevens van
de methode te documenteren in lasrapporten of op gegevensdragers. In het
kader van de kwaliteitsborging wordt aanbevolen om voor en tijdens de laswerk-
zaamheden onder de gegeven werkomstandigheden proefnaden te maken en
te controleren. Elke lasser moet opgeleid zijn en over een geldig diploma
beschikken. Het geplande toepassingsgebied kan bepalend zijn voor de aard
van de kwalifi catie.
3.1 Werkwijze
Bij het mofl assen worden buis en hulpstuk overlappend gelast. Het buiseinde
en hulpstukmof worden met behulp van een busvor mig en doornvormig verwar-
mingsgereedschap op lastemperatuur gebracht en aansluitend met elkaar
verbonden. Buiseinde en verwarmingsbus resp. hulpstukmof en verwarmings-
doorn zijn zo op elkaar afgestemd, dat er bij het lassen een lasdruk opbouwd
wordt (fi g.4).
De richtlijn DVS 2208 voorziet voor het mofl assen 2 werkwij zen, bij welke zich
de verwarmingsbussen en verwarmingsdoorns in maatvoering onderscheiden.
Bij werkwijze A is geen mecha nische buisbewerking voorzien, bij werkwijze B
is een mechani sche buisbewerking (schalen) voorzien. REMS verwarmings-
bussen en verwarmingsdoorns zijn uitsluitend voor werkwijze A gekont rueerd,
d.w.z. een mechanische buisbewerking is niet noodzake lijk.
Mofl assen kan tot en met Ø 50 mm met de hand gedaan worden. Bij grotere
buisdiameters is vanwege de toenemende laskracht een daarvoor geschikte
lasmachine noodzakelijk.
3.2 Voorbereidingen voor het lassen
De gegevens van de buizen en hulpstukkenfabrikant moeten in acht worden
genomen! Het buiseinde moet haaks en vlak worden afgesneden. Dit gebeurt
met de pijpsnijder REMS RAS (zie 1.2.) of met de buissachaar REMS ROS
(zie 1.2.). Bovendien moet het buiseinde aangeschuind worden, zodat het
eenvoudiger met de mof gelast kan worden (fi g. 6). Voor het aanschuinen wordt
het buisaan schuinapparaat REMS RAG (zie.1.2.) gebruikt. Direkt voor het
lassen moet het te lassen buiseinde en de binnenzijde van het hulpstuk, zonodig
lasdoorn en lasbussen met niet pluizend papier of doek en spiritus c.q technisch
alcohol gereinigd worden. In het bijzonder mogen geen kunst stofresten op de
coating van de lasdoorns en lasbussen blijven kleven. Bij het reinigen van de
verwarmingsgereedschappen moet er beslist op gelet worden, dat de anti-
adhesieve laag niet door gebruik van gereedschappen beschadigd wordt. De
te bewerken lasvlakken mogen voor het lassen niet meer aangeraakt worden.
VOORZICHTIG
VOORZICHTIG
Raak het apparaat in hete toestand uitsluitend aan de handgreep (3) aan!
Raak het verwarmingselement (4), de verwarmingsgereedschappen (5)
of de metalen onderdelen tussen handgreep (3) en verwarmingselement
(4) nooit aan! Gevaar voor verbranding!
3.3 Werkvolgorde bij het nofl assen
3.3.1 Opwarmen
Om op te warmen worden buis en hulpstuk snel en axiaal tegen de aanslag
resp. tot aan de markering op de verwarmingsgereed schappen geschoven en
vastgehouden. De opwarmtijd volgens de gegevens in fi g.5., vakje 2 moeten
aangehouden worden. Bij het opwarmen dringt de warmte in de te lassen
vlakken en brengt deze op lastemperatuur.
LET OP
LET OP
Indien tijdens het opwarmen een akoestisch signaal klinkt, mogen de buis en
het vormstuk niet worden samengevoegd. Anders kan de lasverbinding gebrekkig
en onbruikbaar zijn.
3.3.2 Omschakelen en lassen
Na het opwarmen moeten buis en hulpstuk met een ruk van de verwarmings-
gereedschappen afgetrokken worden en direkt zonder verdraaien tot tegen de
aanslag samengeschoven worden. De omschakeltijd mag de in fi g. 5, vakje 3,
aangegeven tijden niet overschrijden, omdat anders de lasvlakken ontoelaatbaar
afkoelen.
3.3.3 Fixeren
De gelaste delen moeten volgens de gegevens in fi g. 5, vakje 3, gefi xeerd
(vastgehouden) worden.
3.3.4 Afkoelen
De verbinding mag eerst na afl oop van de afkoeltijd (fi g. 5, vakje 5) voor verdere
installatiewerkzaamheden belast worden.
26
Summary of Contents for MSG 125 EE
Page 111: ...111...