NEDERLANDS
84
8.6.8
AE : activering van de antiblokkeer/antivriesfunctie
Laat de motor-rotorgroep draaien om mechanische blokkeringen als gevolg van lage temperaturen of lange
periodes van stilstand te voorkomen. Wanneer de functie geactiveerd is, zal de ACTIVE DRIVER, indien er een
te lage temperatuur wordt gemeten en er gevaar voor bevriezing bestaat, de elektropomp automatisch op een laag
toerental (25Hz) laten draaien. Als de temperatuur daarentegen binnen het veilige bereik ligt maar de ACTIVE
DRIVER een lange periode van stilstand registreert, zal het apparaat, om blokkeringen en de vorming van
aanslag te voorkomen, de elektropomp iedere 23 uur een deblokkeercyclus laten uitvoeren.
LET OP:
aangezien er, om de start van een monofase pomp te garanderen, een startfrequentie nodig is die voor
een bepaalde tijd in de buurt ligt van de nominale frequentie, kan er zich iedere keer dat de antivriesfunctie in
werking treedt terwijl de gebruikers gesloten zijn een drukverhoging in het systeem voordoen.
Het is belangrijk dat u zich ervan verzekert dat de geïnstalleerde elektropomp een maximale
opvoerhoogte heeft die de capaciteit van het systeem niet te boven gaat. Als dit niet zo is, verdient het de
aanbeveling de antivriesfunctie te deactiveren.
8.6.9
Startinstelling van de pomp
De minimumfrequentie waarbij men erin slaagt een monofase pomp te starten is een uiterst variabele parameter
die afhankelijk is van het model van de gebruikte elektropomp. Om die reden is het mogelijk de startfrequentie en
de tijd, dat deze frequentie moet worden vastgehouden, in te stellen, zodat voor alle mogelijke modellen een
correcte functionering verzekerd is. De vooringestelde waarden van SF en St vormen een goed compromis, maar
in het geval de pomp er niet in mocht starten, of moeizaam of traag start, dient u SF of St te verhogen tot de pomp
goed functioneert. In het geval van problemen door te hoge druk bij de start, dienen de parameters SF of St juist te
worden verlaagd. In dit geval wordt aangeraden één parameter tegelijk te veranderen, in kleine stappen, en na
iedere verandering de werking te controleren. In het algemeen doet het fenomeen van te hoge druk bij de start zich
alleen voor bij zeer lage SP waarden (1.0-1.5 bar) en kan dit worden beperkt, zij het niet volledig verholpen, door
de hierboven genoemde parameters te verlagen.
8.6.10
SF : instelling van de startfrequentie
Dit is de frequentie waarbij de start van de pomp plaatsvindt, voor een tijd St.
De vooringestelde waarde bedraagt 45 Hz en deze waarde kan met de toetsen “+” en “-” worden ingesteld tussen
Fn en Fn-50%. Als er een FL hoger dan Fn-50% is ingesteld, zal SF beperkt worden tot de waarde voor de
minimumfrequentie FL.
Bijvoorbeeld voor Fn=50 Hz en FL=0, kan SF worden ingesteld tussen 50 en 25 Hz; als daarentegen Fn=50 Hz en
FL=30 Hz, dan kan SF worden ingesteld tussen 50 en 30 Hz.
8.6.11
St : instelling van de starttijd
De parameter St staat voor de periode waarin de frequentie SF wordt aangeleverd, voordat de controle van de
frequentie wordt overgegeven aan het automatische systeem PI. De vooringestelde waarde van St is 1 seconde en
dit is in bijna alle gevallen de beste waarde. Indien nodig kan de parameter St echter worden ingesteld tussen een
minimum van 0 seconden en een maximum van 3 seconden.
8.6.12 Set-up van de digitale hulpingangen IN1; IN2; IN3 via de parameters i1; i2; i3.
(uitgezonderd A.D. M/M 1.1 en A.D. M/T 1.0)
De functie die is toegekend aan elk van de digitale ingangen IN1; IN2; IN3 kan geactiveerd of gewijzigd worden
via de parameters i1; i2; i3.
De set-up van de parameters i1,i2,i3 kan altijd de volgende waarden aannemen:
0 => functie gedeactiveerd
1 => functie actief op hoge actieve ingang (zie afb.3 )
2 => functie actief op lage actieve ingang (zie afb.3 )
LET OP: alleen parameter i3 kan ook de waarden 3,4 en 5 aannemen (zoals aangeven in de tabel)
Overzichtstabel configuratie digitale ingangen IN1, IN2, IN3
Parameter
Waarde
0
1
2
3
4
5
Bij activering van
het commando
blokkeert het
systeem in
alarmtoestand,
met signalering
F1 op het display.
i1
Alle functies
gedeactiveerd
F1 verschijnt
nooit
Bescherming
tegen bedrijf
zonder vloeistof
Met gesloten
ingang IN1
Bescherming
tegen bedrijf
zonder vloeistof
Met geopende
ingang IN1
- -
- -
- -
Bij activering van
het commando
actief set point =
P1.
i2
Alle functies
gedeactiveerd
F2 verschijnt
nooit
Set point actief
=P1
Met gesloten
ingang IN2
Set point
actief=P1
Met geopende
ingang IN2
- -
- -
- -
Bij activering van
het commando
wordt de ACTIVE
DRIVER
gedeactiveerd
met signalering
F3 op het display.
i3
Alle functies
gedeactiveerd
(standaard)
F3 verschijnt
nooit
Deactivering
ACTIVE DRIVER
Met gesloten
ingang IN3
Deactivering
ACTIVE DRIVER
Met geopende
ingang IN3
Deactivering
ACTIVE DRIVER.
Met ingang
IN3 gesloten
+ reset
herstelblokken
Deactivering
ACTIVE DRIVER.
Met ingang
IN3 open
+ reset
herstelblokken.
Reset
herstelblokken