NEDERLANDS
81
8.4
WERKING : PARAMETERS VOOR DE GEBRUIKERS
(ref. Tabel nr.14 pag. 89)
Toegang via toetsen MODE en SET, voor 2 seconden
8.4.1 SP : instelling van de set point druk (in bar)
Vanuit de normale werkingsstatus de toetsen
MODE
en
SET
tegelijkertijd ingedrukt houden tot het
opschrift
SP
op het
display verschijnt. In deze condities kunt u met behulp van de toetsen
+
en
–
de
waarde van de gewenste druk respectievelijk verhogen of verlagen.
Het regelbereik ligt tussen 1 en
6 bar voor de A.D. M/M 1.1, tussen 1 en 9 bar voor de A.D. M/T 1.0 en
tussen 1 en 15 bar voor de overige modellen.
Druk op
SET
om terug te keren naar de normale werkingsstatus.
Op de ACTIVE DRIVER kunnen naast de bedrijfsdruk nog twee andere waarden worden ingesteld:
RP:
is de drukverlaging in bar, ten opzichte van SP, die het overnieuw starten van de pomp veroorzaakt.
8.5
WERKING : PARAMETERS VOOR DE INSTALLATEUR (ref. Tabel nr.14 pag. 89)
Toegang via toetsen MODE en SET en – voor 5 seconden
Indien er zich gedurende deze fase een fout of een storing voordoet, wordt het display niet
gewijzigd. Afhankelijk van het type fout kan de elektropomp uitschakelen. Het blijft echter
mogelijk de gewenste kalibratie uit te voeren. Om te weten welk type fout zich heeft voorgedaan,
moet u terugkeren naar de modus waarin de werkingsstatus wordt weergegeven, door op de toets
SET te drukken.
Vanuit de normale werkingsstatus de toetsen
MODE
en
SET
tegelijkertijd ingedrukt houden tot het opschrift “rC” op
het display verschijnt. In deze condities kunt u met behulp van de toetsen
+
en
–
de waarde van de parameter
respectievelijk verhogen of verlagen, terwijl u met de toets
MODE
door kunt gaan naar de volgende parameter, op
cyclische wijze. Druk op
SET
om terug te keren naar de normale werkingsstatus
.
8.5.1
rC : instelling van de nominale stroom van de elektropomp.
(uitgezonderd A.D. M/M 1.1)
Deze parameter moet worden ingesteld op een waarde gelijk aan de stroom die vermeld is op het
kenplaatje van de motor (Ampère) in de configuratie waarin deze gebruikt wordt (230V voeding voor
A.D. M/T - 400V voeding voor A.D. T/T).
8.5.2
rt : instelling van de draairichting. (uitgezonderd A.D. M/M 1.1)
Mogelijke waarden: 0 en 1
Indien de draairichting van de elektropomp niet correct is, is het mogelijk de draairichting om te keren door
de waarde van deze parameter te wijzigen.
In het geval dat het niet mogelijk is de draairichting van de motor te observeren, gaat u als volgt te werk:
−
Open een gebruiker en observeer de frequentie (parameter Fr met toets MODE vanaf GO) en de stroom
(parameter C1).
−
Zonder de afgenomen hoeveelheid te veranderen, de parameter rt wijzigen en opnieuw de frequentie Fr
en de stroom C1 observeren.
−
De correcte waarde voor parameter rt is die waarvoor, bij gelijke afgenomen hoeveelheid, de
laagste frequentie Fr en stroom C1 vereist zijn.
8.5.3
Fn : instelling van de nominale frequentie (vooringestelde waarde 50Hz)
Deze parameter definieert de nominale frequentie van de elektropomp en kan worden ingesteld op 50Hz
of 60Hz.
De frequentie moet worden ingesteld zoals aangegeven op het kenplaatje van de motor
van de elektropomp.
Met de toetsen
+
of
–
kunt u kiezen tussen de twee frequentiewaarden 50Hz of 60Hz.
Een onjuiste instelling van de nominale frequentie kan beschadiging van de
elektropomp veroorzaken
.
Iedere wijziging van Fn wordt geïnterpreteerd als een verandering van systeem, en FS, FL en FP zullen
dan ook automatisch teruggaan naar de default waarden.
8.5.4
od : Instelling van de bedrijfsmodus van de ACTIVE DRIVER
Mogelijke waarden: 1 en 2
De ACTIVE DRIVER wordt in de fabriek ingesteld op de modus 1 om te werken zonder expansievaten
of met kleine vaten. In het geval er zich in de nabijheid van de ACTIVE DRIVER een expansievat
bevindt met een aansluiting van een halve inch of groter, dient te worden overgeschakeld naar de
modus 2.