170
- Verbind nu de twee meetpennen met het te meten object. Als het
gemeten object niet hoogohmig is of wordt onderbroken, verschijnt
demeetwaarde op het display. Wacht totdat de waarde op het dis-
play zich heeft gestabiliseerd. Bij weerstanden van >1 MΩ kan dit
enkele seconden duren.
- Zodra er “OL” (Overload = overbelasting) op het display verschijnt,
heeft u het meetbereik overschreden of is het meetcircuit onderbro-
ken.
- Verwijder na het meten de meetkabels van het te meten object en
zet de DMM uit.
Bij het meten van weerstand moet u erop letten dat de meet-
punten waarmee de meetpennen in contact komen vrij zijn
van vuil, olie, soldeerhars en dergelijke. Dergelijke omstan-
digheden kunnen het meetresultaat beïnvloeden.
g) Diodetest
Controleer dat er op alle te meten schakelonderdelen, schakelingen en bouwelementen evenals
andere meetobjecten absoluut geen spanning staat en deze ontladen zijn.
- Zet de DMM aan en selecteer de meetfunctie
- Druk 2x op de knop “MODE” om de meetfunctie om te schakelen. Op het display verschijnt het diodesymbool en
de eenheid Volt (V). Door nogmaals op de knop te drukken schakelt u door naar de volgende meetfunctie, etc.
-
Breng de rode meetkabel in Ω-meetaansluiting (10) en de zwarte meetkabel in de COM-meetaansluiting (9).
- Controleer de meetkabels op geleiding door de twee meetpennen
met elkaar te verbinden. Vervolgens moet zich een meetwaarde van
ca. 0,000 V instellen.
- Verbind de twee meetpennen met het te meten object (diode). Ver-
bind de rode meetkabel met de anode (+) en de zwarte meetkabel
met de kathode (-).
- Op het display wordt de doorlaatspanning “UF” in Volt (V) weerge-
geven. Als het display “OL” weergeeft, wordt de diode verkeerd om
(UR) gemeten of is de diode defect (onderbroken). Voer ter controle
nog een meting met omgekeerde polen uit.
- Verwijder na het meten de meetkabels van het te meten object en
zet de DMM uit.