165
c) Stroommeting “A”
Overschrijd nooit de maximaal toegestane ingangswaarden. Raak geen schakelingen of schake-
lingsonderdelen aan, als hierin hogere spanningen dan 33 V/ACrms of 70 V/DC kunnen voorkomen!
Levensgevaar!
De max. toegestane spanning in de te meten stroomkring mag de 1000 V in CAT III of 600 V in CAT
IV niet overschrijden.
Metingen hoger dan 6 A mogen max. 10 seconden duren en moeten worden uitgevoerd met een
tussenpauze van 15 minuten.
Begin de stroommeting altijd op het hoogste meetbereik en schakel indien nodig naar een lager
meetbereik. Zet voordat u het meetapparaat verbindt of wisselt van meetbereik altijd de stroom op
de schakeling uit. Alle stroommeetbereiken zijn gezekerd en dus beveiligd tegen overbelasting.
Meet op het bereik 10 A in geen geval stromen van meer dan 10 A resp. in het mA/µA-gebied stro-
men groter dan 600 mA: anders spreken de zekeringen aan.
Voer de volgende procedure uit om gelijkstroom (A ) te meten:
- Zet de DMM aan en selecteer de meetfunctie “10 A”, “mA” of “µA”.
- In de tabel worden de verschillende meetfuncties en de mogelijke meetbereiken weergegeven. Selecteer het
meetbereik en de bijbehorende meetbussen.
Meetfunctie
Meetbereik
Meetbussen
10 A
0 - 10 A
COM + 10 A
mA
0 - 600 mA
COM + µA mA
µA
0 - 6000 µA
COM + µA mA
- Steek de rode meetkabel in de 10 A- of µA mA-meetbus. Steek de zwarte meetkabel in de COM-meetbus.
- Verbind nu de twee meetpennen stroomvrij in serie met het te meten object (batterij, schakeling enz.). De betref-
fende schakeling moet hiervoor worden onderbroken.
-
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, zet u het circuit in werking. De meetwaarde wordt op het display weerge-
geven.
- Zet na de meting de stroom in de schakeling weer uit en verwijder vervolgens de meetkabels van het gemeten
object. Zet de DMM uit.