169
e) Frequentiemeting
De DMM kan de frequentie van een signaalspanning van 10 Hz - 10 MHz meten en weergeven. Het maximale
ingangsbereik bedraagt 30 Vrms. Deze meetfunctie is niet geschikt voor netspanning metingen. Houd rekening voor
de ingangswaarden in de technische gegevens.
Voor het meten van frequenties gaat u als volgt te werk:
- Zet de DMM aan en selecteer de meetfunctie “Hz”. Op het display
verschijnt “Hz”.
- Breng de rode meetkabel in Hz-meetaansluiting (10) en de zwarte
meetkabel in de COM-meetaansluiting (9).
- Sluit nu de beide meetpunten aan op het te meten object (signaalge-
nerator, schakeling enz.).
- De frequentie wordt in de bijbehorende eenheid op het display weer-
gegeven.
- Verwijder na het meten de meetkabels van het te meten object en
zet de DMM uit.
Meting van de pulsduur in %
De DMM kan de verhouding van de pulsduur de positieve halve golflengte van een wisselspanning signaal in procent van
de gehele periode weergeven. Evenzo wordt de pulsduur van de positieve halve golf weergegeven in milliseconden (ms).
Voor het meten van de pulsduur in % gaat u als volgt te werk:
- Zet de DMM aan en selecteer de meetfunctie “Hz”. Op het display verschijnt “Hz”. Druk op de knop “MODE”. Op
het display verschijnt “%”.
-
Breng de rode meetkabel in Hz-meetaansluiting (10) en de zwarte meetkabel in de COM-meetaansluiting (9).
- Sluit nu de beide meetpunten aan op het te meten object (signaalgenerator, schakeling enz.).
- De pulsduur van de positieve halve golf wordt als een percentage weergegeven in het hoofddisplay. Het subdisplay
toont de pulstijd van de positieve halve golf en de signaalfrequentie.
- Verwijder na het meten de meetkabels van het te meten object en zet de DMM uit.
f) Meten van weerstand
Controleer dat er op alle te meten schakelonderdelen, schakelingen en bouwelementen evenals andere
meetobjecten absoluut geen spanning staat en deze ontladen zijn.
Ga voor het meten van de weerstand als volgt te werk:
- Schakel de DMM in en kies de meetfunctie „Ω “.
-
Breng de rode meetkabel in Ω-meetaansluiting (10) en de zwarte meetkabel in de COM-meetaansluiting (9).
- Controleer de meetkabels op geleiding door de twee meetpennen met elkaar te verbinden. Er wordt een weerstand
weergegeven van ca. 0 - 0,5 Ω (de eigen weerstand van de meetkabels).
- Voor metingen met een lage weerstand <600 Ω drukt u bij kortgesloten meetpunten op de cursorknop “REL” om te
voorkomen dat de intrinsieke weerstand van de meetkabels wordt opgenomen in de volgende weerstandsmeting.
Het display geeft 0 Ω weer. Autorange wordt hierbij gedeactiveerd. Het verschil (deltasymbool) en de werkelijk
gemeten waarde worden weergegeven in het subdisplay.