67
k) Controle en instelling van de aansturing van het richtingsroer
Neem eerst de zender en vervolgens het model in bedrijf. Als u de
stuurknuppel voor het richtingsroer bij de zender naar links drukt, dan
moet de achterkant van het richtingsroer (1) ca. 15 mm naar links (van
achter gezien) uitslaan.
Slaat de roerklep naar rechts uit, schakel dan bij de zender met de servo-
reversefunctie de draairichting van de richtingsroerservo om.
Als u de stuurknuppel voor het richtingsroer bij de zender naar rechts
drukt, dan moet de achterkant van het richtingsroer (1) ca. 15 mm naar
rechts (van achter gezien) uitslaan. .
Wanneer de stuurknuppel niet meer bediend wordt, moeten het
dempingsoppervlak (2) en de roerklep (1) van het verticale staartvlak
een recht vlak vormen. De trimhendel (zie afbeelding 02, pos. 5) voor de
richtingsroerfunctie moet hiervoor in de middenpositie staan.
Mocht de roerklep iets naar links of naar rechts wijzen, dan kunt u door het verdraaien van de vorkkop de noodzakelijke lengte van de roeraansturing
exact instellen.
Wanneer de koppeling nauwkeurig afgesteld is, wordt ten slotte de borgring (zie afbeelding 11, positie 5) over de vorkkop geschoven om te voorkomen dat de
vorkkop wegspringt.
Afb. 12a
Afb. 12b
Afb. 12c