49
GB
D
F
E
I
NL
P
GR
RU
TR
CZ
SV
HG
PO
10. Elektrische bedrading
Voorzorgsmaatregelen bij elektrische bedrading
Waarschuwing:
Elektrisch werk moet door gekwalificeerde elektriciens gedaan worden in
overeenstemming met de van toepassing zijnde “Technische Normen voor
Elektrische Installatie” en de bijgeleverde installatie-instructies. Speciale cir-
cuits moeten ook gebruikt worden. Als een voedingscircuit te weinig capaci-
teit of een installatiedefect heeft, kan het een elektrische schok of brand
veroorzaken.
1. Zorg ervoor om voeding van het speciaal afgetakte circuit te gebruiken.
2. Zorg ervoor om een aardlekschakelaar in het voedingscircuit te installeren.
3. Monteer het apparaat zodanig dat geen van de regelcircuitkabels (afstandsbe-
diening, transmissiekabels) in direct contact met de voedingskabel buiten het
apparaat kan komen.
4. Zorg ervoor dat er op geen enkele kabelaansluiting speling zit.
5. Sommige kabels (voedings-, afstandsbedienings- en transmissiekabels) bo-
ven het plafond kunnen door muizen doorgebeten worden. Gebruik voor be-
scherming zoveel mogelijk metalen pijpen om kabels doorheen te trekken.
6. Verbind het netsnoer nooit met de voedingsleidingen voor de transmissiekabels.
Als u dit wel doet, begeven de kabels het.
7. Zorg ervoor dat u de regelkabels aan het binnenapparaat, de afstandsbedie-
ning en het buitenapparaat aansluit.
8. Aard het apparaat aan de kant van het buitenapparaat.
9. Selecteer regelkabels volgens de voorwaarden zoals op pagina
50
aangege-
ven.
Voorzichtig:
•
Zorg ervoor dat u het apparaat aan de kant van het buitenapparaat aardt.
Sluit de aardingskabel niet op een gas- of waterleiding, een bliksemaflei-
der of een aardingskabel voor de telefoon aan. Een niet goed geïnstal-
leerde aardingskabel kan elektrische schokken veroorzaken.
•
Als de stroomkabel beschadigd is, moet deze worden vervangen door de
producent, diens ondershoudsinstallateur of een gelijkwaardig gekwalifi-
ceerde technicus om gevaar en problemen te voorkomen.
9. Luchtkokers
•
Gebruik de aanbevolen gegevens voor het ontwerpen van de installatie, om
een zo stil mogelijke werking te verkrijgen.
•
Gebruik altijd onbrandbaar materiaal.
•
Gebruik altijd ruim voldoende thermisch isolatiemateriaal om
condensatievorming op luchtinlaat-, luchtuitlaatflenzen en luchtuitlaatleidingen
te voorkomen.
Voorzichtig:
•
Het geluid van de inlaat zal sterk toenemen als inlaat
A
A
A
A
A
direct onder het
apparaat wordt geplaatst. Inlaat
A
A
A
A
A
dient dus zo ver mogelijk van het ap-
paraat vandaan te worden geïnstalleerd. Dit geldt met name als deze wordt
gebruikt met de nieuwe specificaties voor de onderste inlaat.
•
Om de airconditioner en de luchtkoker aan te sluiten voor mogelijke ge-
lijkschakeling.
[Fig. 9.0.1] (P.3)
A
Luchtinlaat
B
Luchtuitlaat
C
Toegangsluik
D
Plafondoppervlak
E
Luchtkoker
F
Luchtkokerdoos
G
Luchtfilter
H
Inlaatrooster
Aanwijzingen voor bestendigheid van luchtkokers te-
gen dauwcondensatie
1. Gebruik leidingen van glaswol (aluminium oppervlak) voor de uitlaatleiding bui-
ten.
2. Als u bij het aansluiten aluminiumtape gebruikt, pas de maatregelen tegen
dauwvorming dan ook toe om de tape heen.
3. Mogelijk condenseert er dauw op de aluminiumtape of op de leiding van glas-
wol, waaruit zich waterdruppels kunnen ontwikkelen.
4. Aanbevolen materiaal voor bestendigheid tegen dauwcondensatie:
polyethyleenschuim of gelijkwaardig.
•
Dikte:
=
5 mm; breedte:
=
150 mm
•
Geïsoleerd geschuimd (niet-waterabsorberend)
•
Warmtegeleiding:
=
0,032 W/(m·K)
Gebruik het materiaal op de luchtkoker rond de uitlaataansluiting, zoals hieronder
getoond.
[Fig. 9.0.2] (P. 3)
A
Aluminiumtape
B
Leiding van glaswol
C
Tegen dauwcondensatie bestand materiaal
D
Binnenapparaat
Pas op bij koelleidingen
s
s
s
s
s
Gebruik niet-oxyderend soldeersel bij het hardsolderen om er zeker van
te zijn dat er geen vreemde stoffen of vocht de pijp kunnen binnendrin-
gen.
s
s
s
s
s
Zorg ervoor dat u koelmachine-olie op het zittingsoppervlak van de “flare”-
aansluiting doet en dat u de leidingen stevig vastdraait met gebruik van
een dubbele steeksleutel.
s
s
s
s
s
Gebruik een metalen beugel om de koelleiding te ondersteunen zodat er
geen gewicht op de einde van de leiding aan het binnenapparaat komt te
staan. Monteer deze steunbeugel op 50 cm afstand van de “flare”-aan-
sluiting van het binnenapparaat.
Waarschuwing:
Wanneer u de airconditioner op een andere plaats installeert, dient u deze
alleen te vullen met die koelstof welke vermeld staat op het apparaat.
- Indien een andere koelstof wordt gebruikt of indien er lucht wordt gemengd met
de oorspronkelijke koelstof, kan er een storing optreden in de koelcyclus en kan
het apparaat beschadigd raken.
Voorzichtig:
•
Gebruik fosforhoudende, zuurstofarme C1220-koperpijpen (Cu-DHP) als
koelstofpijpen zoals opgegeven in JIS H3300 “Naadloze pijpen en buizen
van koper of koperlegeringen”. Daarnaast dient u ervoor te zorgen dat de
binnen- en buitenoppervlakken van de pijpen schoon zijn en vrij zijn van
gevaarlijk zwavel, oxiden, stof/vuil, deeltjes ten gevolge van nasnijden,
olieresten, vocht of andere verontreinigingen.
•
Maak geen gebruik van de bestaande koelstofpijpen.
- De oude koelstof en koelmachine-olie in de bestaande buizen bevat een
grote hoeveelheid chloor die ervoor kan zorgen dat de koelmachine-olie van
het nieuwe apparaat verslechtert.
•
Sla de te gebruiken pijpen binnen op en zorg ervoor dat beide uiteinden
van de pijpen afgesloten zijn, tot vlak voordat deze worden gesoldeerd.
- Indien er stof, vuil of water in de koelcyclus terecht komt, kan dit verslechte-
ring van de olie of een storing in de compressor als gevolg hebben.
•
Gebruik Suniso 4GS of 3GS (kleine hoeveelheid) als koelmachine-olie
voor de coating van optromp- en flensverbindingen. (Voor typen die ge-
bruik maken van R22)
•
Gebruik esterolie, etherolie of alkylbenzeen (kleine hoeveelheid) als koel-
machine-olie voor de coating van optromp- en flensverbindingen. (Voor
typen die R410A gebruiken)
- De koelstof die in de airconditioner wordt gebruikt is uiterst hygroscopisch,
en vermengd met water kan het de kwaliteit van de koelmachine-olie ver-
slechteren.
8.2. Afvoerleidingwerk
1.
Zorg ervoor dat de afvoerleiding naar beneden loopt (met een helling van ten-
minste 1/100), naar buiten (lozing). Monteer geen stankafsluiter of andere on-
regelmatigheid in de leiding. (
1
)
2. Zorg ervoor dat kruiselings gemonteerde afvoerleiding niet langer is dan 20 m
(het hoogteverschil niet meegerekend). Voor lange afvoerleidingen moet u een
steunbeugel monteren om zakken van de leidingen te voorkomen. Monteer
nooit een ontluchtingspijp, omdat anders het afvalwater eruit kan komen.
3. Gebruik een harde PVC-pijp VP-20 (uitw. 26 mm) voor de afvoerleidingen.
4. Zorg ervoor dat verzamelleidingen 10 cm lager dan de afvoeruitlaat van het
apparaat gemonteerd zijn, zoals in
2
wordt weergegeven.
5. Monteer geen stankafsluiter op de afvoeruitlaatopening.
6. Zorg ervoor dat u de uitlaat van de afvoerleiding zo monteert dat deze geen
stank veroorzaakt.
7. Doe het uiteinde van de afvoerleiding niet in een afvoer waar zich ionische
gassen ontwikkelen.
[Fig. 8.2.1] (P.3)
A
Naar beneden lopende helling van 1/100 of groter
B
Aansluiting diameter VP-20 (uitw. 26 mm)
C
Binnenapparaat
D
Verzamelleiding
E
Vergroot deze lengte tot ongeveer 10 cm
WT04891X03_nl.p65
2012.11.15, 4:38 PM
49