82
ń
16. Opslaan van de flitsbelichting FE
Sommige Canon camera’s bieden de mogelijkheid de gegevens van een flitsbe-
lichting op te slaan FE (FE = flash exposure). Deze functie wordt in de flitsfunctie
E-TTL ondersteund.
Met het opslaan van de flitsbelichting FE in de E-TTL-functie kan voorafgaand
aan de eigenlijke belichting reeds de dosering van de flitsbelichting voor de
navolgende opname worden vastgelegd. Dit is zinvol als de flitsbelichting moet
worden afgestemd op een bepaalde uitsnede uit het onderwerp die niet persé
identiek is aan het hoofdonderwerp.
Stel op de flitser de E-TTL-functie in (zie 5.2). Het AF-meetveld van de camera
moet worden gericht op de uitsnede waarop de flitsbelichting moet worden afge-
stemd. Stel scherp. Met het bedienen van de FE-toets op de camera (de aandui-
ding daarvan kan per type camera verschillen: zie de gebruiksaanwijzing van
uw camera) ontsteekt de flitser een FE-proefflits. Met behulp van het gereflecteer-
de licht van deze FE-proefflits legt de meetelektronica van de camera de flitsbe-
lichting daarop vast. Op het eigenlijke hoofdonderwerp kan dan met de AF wor-
den scherpgesteld. Na het bedienen van de ontspanknop op de camera wordt
de opname met de vooraf bepaalde flitsbelichting worden gemaakt!
Het systeem laat niet toe, dat veranderingen in de verlichtingssituatie, die
na de FE-proefflits plaatsvinden, bij de opname nog in acht worden geno-
men!
Bij verschillende camera’s wordt het opslaan van de flitsbelichting FE in
het groene ’geheel automatisch geprogrammeerd’ flitsen niet on-
dersteund (zie de gebruiksaanwijzing van de camera)!
17. Flitssynchronisatie
17.1 Normale synchronisatie
Bij de normale synchronisatie wordt de flits aan het begin van de belichting ont-
stoken (synchronisatie bij het opengaan van de sluiter). De normale synchronisa-
tie is de standaardfunctie die dan ook door alle camera’s wordt ondersteund.
☞
Voor de meeste flitsopnamen is dit de meest geschikte synchronisatie. De camera
wordt, afhankelijk van de er op ingestelde functie naar de flitssynchronisatietijd
omgeschakeld. Gebruikelijk zijn tijden tussen 1/30 s. en 1/125 s. (zie de
gebruiksaanwijzing van uw camera). Op de flitser hoeft voor deze functie niets
voor te worden ingesteld en vindt er ook geen aanduiding plaats.
17.2 Synchronisatie bij het dichtgaan van de sluiter (REAR-functie)
Sommige camera’s bieden de mogelijkheid de flits te synchroniseren bij het
dichtgaan van de sluiter (REAR-functie). Daarbij wordt de flits pas aan het einde
van de belichting ontstoken. Daarbij wordt de flits aan het einde van de belich-
tingstijd ontstoken, onmiddellijk vóór de sluiter begint dicht te gaan. Dit is vooral
een voordeel bij opnamen met langere belichtingstijden (langer dan bijv. 1/30
seconde) en bewegende onderwerpen met een eigen lichtbron, omdat dan de
bewegende lichtbronnen een lichtstaart achter zich laten, in plaats van dat deze
zich vóór het onderwerp opbouwt. Met het synchroniseren bij het dichtgaan van
de sluiter krijgt u bij bewegende lichtbronnen een ‘natuurlijker’ van de opname-
situatie! Afhankelijk van de erop ingestelde functie stelt de camera langere
belichtingstijden dan zijn flitssynchronisatietijd in.
Bij sommige camera’s is in bepaalde functies (bijv. bepaalde Vari-, c.q. onder-
werpsprogramma’s) de REAR-functie niet mogelijk. De REAR-functie is dan niet te
kiezen, c.q. wordt automatisch gewist of niet uitgevoerd (zie de gebruiksaanwij-
zing van uw camera).
• Bij de instelling ‘REAR ON’ vindt de synchronisatie plaats bij het dichtgaan
van de sluiter;
• Bij de instelling ‘ REAR OFF’ is de normale synchronisatie ingesteld.
De REAR-functie kan alleen bij het gebruik van een camera in het menu
‘Select’ van de flitser worden geselecteerd en ingesteld! De REAR-functie
wordt alleen op de flitser aangegeven, als de instelling op de flitser is
gedaan.
☞
706 47 0037-A3 58 AF-1 C 30.05.2007 8:52 Uhr Seite 82