81
ń
14. Aanduidingen in de zoeker van de camera
Flitssymbool knippert:
Aanduiding, dat het gewenst wordt, de flitser in te schakelen (bij sommige
camera’s).
Flitssymbool verschijnt:
De flitser is paraat (bij sommige camera’s).
Sommige camera’s hebben in de zoeker een functie waarbij tegen foute be-
lichtingen kan worden gewaarschuwd: knippert de in de zoeker aangegeven
diafragmawaarde, de belichtingstijd of beide, dan treedt er een te krappe of te
ruime belichting op.
Principes bij belichtingsfouten:
•
Bij te ruime belichting: niet flitsen!
•
Bij te krappe belichting: schakel de flitser in of gebruik een statief en een lan-
gere belichting.
In de verschillende belichtings- en automatische programma’s kunnen verschillen-
de oorzaken aan een foute belichting ten grondslag liggen.
Lees voor de aanduidingen in de zoeker de gebruiksaanwijzing van uw
camera na wat voor uw type camera geldend is.
15. Aanduiding van de flitsreikwijdte
In het display van de flitser wordt de waarde van de maximale reikwijdte van het
flitslicht aangegeven. De aangegeven waarde is gebaseerd op een reflectie-
graad van 25% van het onderwerp, die voor de meeste opnamesituaties geldt.
Sterke afwijkingen van de reflectiegraad, bijv. bij zeer sterk of zeer zwak reflec-
terende onderwerpen kunnen de reikwijdte beïnvloeden.
In de TTL-, E-TTL- en automatisch-flitsenfunctie is het het beste wanneer het
onderwerp zich ongeveer in het midden van de aangegeven waarde bevindt.
Daarmee wordt de belichtingsautomatiek voldoende speelruimte geboden voor
☞
een gelijkmatige verlichting. De minimale flitsafstand mag niet minder dan 10%
van de aangegeven waarde bedragen om overbelichting te vermijden! De aan-
passing aan de betreffende opnamesituatie kan bijv. door het veranderen van de
diafragmawaarde worden bereikt.
In de manual flitsfunctie M wordt de afstand tot het onderwerp aangegeven die
voor een correcte belichting moet worden aangehouden. De aanpassing aan de
betreffende opnamesituatie kan bijv. door het veranderen van de diafragma-
waarde van het objectief en door te kiezen tussen vol en een deelvermogen ‘P’
worden bereikt.
De reikwijdte kan naar keuze in meter (m) of feet (ft) plaatsvinden (zie
7.8). Bij gezwenkte hoofdreflector wordt geen reikwijdte aangegeven!
15.1 Automatisch aanpassen van de aanduiding van de flitsreikwijdte
Bij camera’s die de parameter voor de lichtgevoeligheid ISO, de brandpuntsaf-
stand van het objectief (mm), diafragmawaarde en correcties op de belichting
aan de flitser doorgeeft, past de flitser zijn instellingen daar automatisch op aan.
Uit de flitsparameters en het richtgetal wordt de maximale flitsreikwijdte bere-
kend en in het display aangegeven.
Daarvoor moet tussen camera en flitser een uitwisseling van gegeven plaatsvin-
den
15.2 Met de hand aanpassen van de aanduiding van de flitsreikwijdte
Als de camera geen gegevens aan de flitser doorgeeft, dan moeten, om een
betrouwbare aanduiding van de maximale reikwijdte te krijgen, de parameters
betreffende de zoomstand van de reflector, de lichtgevoeligheid ISO en de dia-
fragmawaarde met de hand op de flitser worden ingesteld (zie 6) .
15.3 Overschrijding van het aanduidingenbereik
De flitser kan reikwijdte tot maximaal 999 m, c.q. 999 ft aangeven. Bij hoge
ISO-waarden (bijv. ISO 6400) en grote diafragmaopeningen kan het aanduidin-
genbereik worden overschreden. Dit wordt door een pijl, c.q. driehoekje achter
de afstandswaarde aangegeven.
☞
706 47 0037-A3 58 AF-1 C 30.05.2007 8:52 Uhr Seite 81