103
Ingebruikname
1.
Stel de gas-stuurknuppel op uw afstandsbediening in de onderste positie (motor uit).
2.
Sluit de accu op de toerentalregelaar aan.
Let hierbij altijd op de juiste poolrichting van de aansluitkabel!
rood = plus (+); zwart = min (-).
De regelaar voert nu een zelftest uit en geeft als teken dat de aangesloten spanning binnen het normale bereik ligt, via
de aangesloten motor 3 korte stijgende signalen weer. Aansluitend worden telkens naargelang het cellenaantal 2 – 4
korte tonen weergegeven. Tot slot signaleert een lange signaaltoon het einde van de zelftest en de bedrijfsgereedheid
van de regelaar.
Als de aangesloten motor geen signaaltoon uitgeeft, controleert u de correcte bekabeling.
Als de regelaar na de 3 korte stijgende tonen slechts twee korte tonen weergeeft, wordt de huidige stand van de
gas-stuurknuppel als volgaspositie herkend. In dit geval brengt u de stuurknuppel in de juiste positie of gebruikt
u de servo-reversefunctie op de zender voor het gaskanaal.
Wanneer de regelaar signalen in groepen van 2 afgeeft, is de aangesloten bedrijfsspanning van de toerentalregelaar
te laag of te hoog. In dit geval controleert u de aangesloten accu.
3.
Aangezien elke zender makkelijk te onderscheiden stuursignalen weergeeft, is het nodig de daadwerkelijk beschikbare
stuurweg in de toerentalregelaar op te slaan. De precieze werkwijze is in het volgende hoofdstuk „Leren van de gas-
stuurweg“ beschreven.
Alarmsignalen
Ingangsspanning buiten het toegelaten bereik:
Tijdens het gebruik controleert de toerentalregelaar de bedrijfsspanning. Wanneer deze zich niet in het toegelaten
spanningsvenster bevindt, geeft de toerentalteller via de aangesloten motor een waarschuwingssignaal weer. In een continu
terugkerende afstand van ca. 1 seconde weerklinken twee signalen.
Zendersignaal wordt niet herkend:
Wanneer bij het inschakelen het zendersignaal niet wordt herkend, geeft de regelaar via de motor in een afstand van 2
seconden een kort signaal weer. Van zodra een geldig zendersignaal wordt herkend, schakelt de toerentalregelaar terug
naar de normale bedrijfsmodus.
Gas-stuurknuppel in de verkeerde stand:
Indien de gas-stuurknuppel zich bij het inschakelen in de onderste positie bevindt, geeft de op de toerentalregelaar aangesloten
motor in een afstand van 0,25 seconden korte signalen weer. Als de stuurknuppel in de onderste stand wordt gezet, worden
per cellenaantal 2 – 4 korte signalen uitgegeven en aansluitend de bedrijfsgereedheid met een lange toon weergegeven.
Beschermingsfuncties
Problemen bij de motorstart:
Wanneer de motor niet binnen de 2 seconden na het gasgeven aanloopt, schakelt de veiligheidsuitschakeling van de
toerentalregelaar de motor uit. Voor een vernieuwde motorstart na het verhelpen van de storing moet de stuurknuppel
eerst opnieuw in de onderste stand (motor uit) worden gezet. Als mogelijke oorzaak voor het verkeerd hooglopen van de
motor komen mechanische blokkades van de motor of de transmissie en een verkeerde verbinding tussen motor en
toerentalregelaar in aanmerking.
Oververhittingsbeveiliging:
Als de toerentalregelaar tijdens het gebruik de max. toegelaten bedrijfstemperatuur overschrijdt, wordt het uitgangsvermogen
automatisch verminderd.
Zendersignaal wordt niet herkend:
Wanneer tijdens het gebruik het zendersignaal gedurende 1 seconde niet wordt herkend, vermindert de regelaar het
uitgangsvermogen. Als het zendersignaal gedurende meer dan 2 seconden niet wordt herkend, wordt de aandrijfmotor
uitgeschakeld.