EBARA GP, Руководство по эксплуатации и техническому обслуживанию

Страница: 127 / 164

NEDERLANDSE TAAL 11
Kalibratietabel drukschakelaars:
Pomp-
volgorde
Type
handeling
Kalibratiedruk
[bar]
Installaties
Pomp nr. 1 (of
stuurpomp)
Drukschakelaar
nr. 1
Stoppen
P1=P0-10% Installaties
met 1 pomp
Starten
P2=P1-

Pmin
Pomp nr. 2
Drukschakelaar
nr. 2
Stoppen
P3=P1-0.5 Installaties
met
2
pompen
Starten P4=P3-

Pmin
Pomp nr. 3
Drukschakelaar
nr. 3
Stoppen
P5=P3-0.5 Installaties
met
3
pompen
Starten P6=P5-

Pmin
Pomp nr. 4
Drukschakelaar
nr. 4
Stoppen
P7=P5-0.5 Installaties
met
4
pompen
Starten
P8=P7-

Pmin
Waarbij:
P0 = max. druk in bar van pomp nr. 1 (of stuurpomp) met
gesloten poort
P1 ÷ P8 = kalibratiedruk in bar (zie onderstaande tabel)
ΔP = minimaal differentieel in bar (zie onderstaande tabel)
NB: op basis van de eigenschappen van sommige typen
pompen (vlakke curve), kan de drukschakelaar ten opzichte
van pomp nr. 1 (of de stuurpomp) worden gekalibreerd op een
stopdruk P1=P0 - 0,3 bar. Eventuele membraantanks moeten
door de gebruiker worden gekalibreerd op een druk van
0,3÷0,5
bar onder de startdruk van de laatste
pompdrukschakelaar (minimale druk).
Afstelbereik:
TYPE
DRUKSCHAKE
LAAR
STOPDRUK
POMP P
[bar]
MINIMAAL
DIFFERENTI
EEL

P
[bar]
MAXIMAAL
DIFFERENTI
EEL

P
2
[bar]
PY06 1,5 ÷ 4,5 0,8 ÷ 1,2 -
PY12 4,5 ÷ 10,3 1,2 ÷ 2,1 -
XMP A06 1 ÷ 6 0,8 ÷ 1,2 0,8 ÷ 4,2
XMP A12 1,3 ÷ 12 1 ÷ 1,7 1 ÷ 8,4
XMX A25 3,5 ÷ 25 3,4 ÷ 4,5 3,4 ÷ 20
FSG 2NE – 9NE 1,4 ÷ 4,6 1 ÷ 1,2 1,2 ÷ 2,3
FYG 22NE 2,8 ÷ 7 1,2 ÷ 1,6 2,3 ÷ 2,7
Let op: controleer de identificatiecode rechtstreeks op de
geïnstalleerde drukschakelaars.
Afstelprocedure (zie afbeelding fig. H):

draai de moer of stelschroef "B" van drukschakelaar 1 van
pomp nr. 1 volledig los (voor een minimaal differentieel

P);

start pomp nr. 1 handmatig (of de stuurpomp indien
aanwezig);

sluit de langzaam de afsluiter stroomafwaarts van de
installatie tot de gewenste stopdruk (aflezen op de
manometer). Stel drukschakelaar nr. 1 in door de moer of
schroef "A" te draaien totdat het contact opengaat,
waardoor de pomp stopt;

open langzaam de afsluiter stroomafwaarts van de
installatie, waardoor de druk in de installatie wegvalt tot
het contact van drukschakelaar nr. 1 (die al is ingesteld
op een minimaal

P) sluit, waardoor de pomp start.
Controleer de afstelling door de druk stroomafwaarts van
het systeem te verhogen of te verlagen met de afsluiter;

voer dezelfde handelingen uit voor de andere
drukschakelaars van de installatie. Gebruik voor de
afregelen van het starten en stoppen van de pompen de
aanwijzingen
in de tabel "Kalibratietabel
drukschakelaars" hierboven. Stel de startwaarden van
de pompen altijd in na de vorige pomp, met afnemende
drukwaarden, om een gelijktijdige start van de pompen te
voorkomen;

haal de stroomafwaartse druk van het systeem, stel
automatische werking in op het paneel, open langzaam
de afsluitklep stroomafwaarts van de installatie en
controleer de kalibratie door minstens tweemaal naar de
startvolgorde van de pompen te kijken. Doe dit ook in
omgekeerde volgorde voor een extra controle.
12. AFVOEREN
Aan het einde van de operationele activiteit moet de
drukverhogingsinstallatie,
of een onderdeel ervan,
gedifferentieerd worden afgevoerd volgens de nationale
regelgeving van het land van installatie.
Zie de bijbehorende handleidingen voor onderdelen als
omvormerpanelen en drukschakelaars
Dit symbool op het product geeft aan dat het niet samen met
huishoudelijk afval kan worden afgevoerd.Deze bepaling heeft
alleen betrekking op de verwijdering van apparatuur in de
Europese Unie (2012/19EU).
Voor
details over het recyclen van individuele
verpakkingscomponenten, zie wanneer beschreven in
hoofdstuk 18.