/ PM6
CLFG
11
16
26
41
61
81
101
dB(A)
50 Hz
65
65
66
69
71
73
77
60 Hz
66
66
67
70
72
74
79
kg
3 ~
30
35
41
55
70
72
76
1 ~
33
36
46
58
-
-
-
mm
3 ~
516
582
685
697
757
795
845
1 ~
575
615
693
763
-
-
-
mm
327
327
350
375
421
492
492
mm
234
234
254
254
294
372
372
l
0,7
0,7
0,8
0,8
1,0
1,0
1,0
1.2001
Opmerkingen:
Reparatiewerkzaamheden: Bij reparatiewerkzaamheden ter plaatse dient de elektromotor door een erkende installateur van het net te worden
losgekoppeld, zodat een onverhoedse start voorkomen wordt. Voor het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden adviseren wij u deze door de
leverancier te laten uitvoeren, in het bijzonder wanneer het om garantie-gevallen gaat. Na een reparatie resp. voor het weer in bedrijf nemen dient
men de onder „installatie“ en „in bedrijfname“ beschreven adviezen op te volgen.
Transport: Voor het verplaatsen en transporteren van de vacuümpomp CLFG 61, CLFG 81 en CLFG 101 is deze voorzien van een hijsoog aan
het pomphuis. Voor de gewichten zie onderstaande tabel.
Opslag: De vacuümpomp dient in een droge omgeving met een normale luchtvochtigheid te worden opgeslagen. Bij een langere tijd (langer als
3 maanden) adviseren wij de pomp met een conserveringsmiddel in plaats van de olie op te slaan.
Afvoer: De slijtdelen (welke in de onderdelenlijst als zodanig weergegeven) vallen niet onder normaal afval en dienen volgens de geldende regels
te worden afgevoerd.
Onderdelenlijst:
E 101
➝
CLFG 11 - CLFG 101
Storingen en oplossingen
1.
De vacuümpomp wordt door de motorbeveiligingsschakelaar uitgeschakeld:
1.1 Netspanning/frequentie komt niet overeen met die van de elektromotor.
1.2 De aansluiting van de kabels is niet juist.
1.3 De motorbeveiligingsschakelaar in niet goed ingesteld.
1.4 De motorbeveiligingsschakelaar schakelt te snel uit.
Oplossing: het toepassen van een motorbeveiligingsschakelaar met een belastingsafhankelijke afschakelvertraging, die de kortstondige
overbelasting tijdens het starten overbrugt. (uitvoering met kortsluit- of overbelastingsafschakeling volgens VDE 0660 deel 2 resp. IEC 947-4)
1.5 De pomptemperatuur is te koud.
1.6 Het olienevelfilter is vervuild.
1.7 De tegedruk van de uitblaaslucht is te hoog.
2.
De capaciteit is te gering:
2.1 Het aanzuigfilter is verontreinigd.
2.2 De zuigleiding is te lang of heeft een te kleine diameter.
2.3 Lekkage in het systeem of aan de zuigzijde van de pomp.
3.
Einddruk (max vacuüm) wordt niet bereikt:
3.1 Lekkage in het systeem of aan de zuigzijde van de pomp.
4.
Vacuümpomp wordt te heet:
4.1 De omgevingstemperatuur of de aanzuigtemperatuur is te hoog.
4.2 De koelluchtstroom wordt gehinderd.
4.3 De olieviscositeit is te laag
4.4 Zie verder punt 1.6 en 1.7.
5.
De uitgeblazen lucht bevat oliedeeltjes:
5.1 Het olienevelfilter is niet goed gemonteerd.
5.2 Er wordt een niet geschikte olie gebruikt.
5.3 Zie verder 1.6, 1.7, 4.1, 4.2 en 4.3.
6.
De vacuümpomp veroorzaakt een abnormaal geluid:
Opmerking: een hamerend geluid tijdens een koude start is normaal en dient bij een stijgende pomptemperatuur te verdwijnen.
6.1 De koppelingsrubbers zijn versleten (zie onderhoud).
6.2 Het pomphuis is versleten (wasbord) oplossing: reparatie door de leverancier.
6.3 Het vacuümregelventiel (indien aanwezig) trilt oplossing: ventiel vervangen.
6.4 Lamellen zijn beschadigd.
6.5 Olieviscositeit is te hoog.
6.6 Zie verder 1.5
7.
Water in de smeerolie:
7.1 Pomp zuigt water aan: oplossing: waterafscheider voor de pomp monteren.
7.2 De pomp werkt slechts kort en bereikt dan niet de normale bedrijfstemperatuur.
Oplossing: de pomp voor het gebruik net zo lang laten draaien, tegen een dichte aanzuigklep, totdat de pomp de normale bedrijfstemperatuur
heeft.
Geluidsniveau (max.)
Gewicht (max.)
Lengte
Breedte
Hoogte
Olievulling