Nederla
n
ds (NL)
291
11. Storingzoekschema
12. Afvalverwijdering
Dit product of delen ervan dienen te worden afgevoerd op een
milieuverantwoorde wijze. Maak gebruik van de juiste afvalver-
werkingsdiensten. Als dat niet mogelijk is, neem dan contact op
met Grundfos.
Storing
Oorzaak
Oplossing
1. Doseerpomp draait niet.
a) Niet aangesloten op de netspanning.
Sluit de voedingskabel aan.
b) Onjuiste netspanning.
Schakel de pomp uit. Controleer spanning en
motor. Wanneer de motor defect is, retourneer
dan de pomp voor reparatie.
c) Elektrische storing.
Retourneer de pomp voor reparatie.
2. Pomp zuigt of doseert niet.
a) Kristalachtige afzettingen in de ventielen.
Reinig de ventielen.
b) Leeg de doseertank.
Vul de doseertank.
c) Lucht in de aanzuigleiding en doseerkop.
Vul doseerkop en zuigleiding.
d) Ventielen onjuist geassembeerd.
Assembleer de binnenste ventieldelen in de juiste
volgorde en controleer of corrigeer eventueel de
stroomrichting.
3. Doseerpomp zuigt niet aan. a) Lekkage in de zuigleiding.
Vervang de aanzuigleiding of dicht deze af.
b) Doorsnede van de zuigleiding te klein, of zuig-
leiding te lang.
Verifieer aan de hand van de Grundfos
specificatie.
c) Verstopte zuigleiding.
Spoel of vervang de zuigleiding.
d) Voetventiel bedekt door afzetting.
Hang de zuigleiding op aan een hogere positie.
e) Geknikte zuigleiding.
Installeer de zuigleiding op de juiste wijze.
Controleer op beschadigingen.
f)
Kristalachtige afzettingen in de ventielen.
Reinig de ventielen.
g) Membraan defect of membraanbevestiging uit-
gescheurd.
Vervang het membraan.
h) Overmatige tegendruk.
Maak het systeem drukloos aan de perszijde van
de pomp.
i)
Leeg de doseertank.
Vul de doseertank.
4. Doseerpomp doseert niet.
a) Viscositeit of dichtheid van het medium te
groot.
Controleer de installatie.
b) Kristalachtige afzettingen in de ventielen.
Reinig de ventielen.
c) Ventielen onjuist geassembleerd.
Assembleer de binnenste ventieldelen in de juiste
volgorde en controleer of corrigeer eventueel de
stroomrichting.
d) Injectie-eenheid geblokkeerd.
Controleer en corrigeer eventueel de doorstroom-
richting, of verwijder de obstructie.
e) Onjuiste installatie van leidingen en rand-
apparatuur.
Controleer of de leidingen vrij lopen en juist zijn
geïnstalleerd.
f)
Leeg de doseertank.
Vul de doseertank.
g) Afdichtingselementen niet chemisch bestendig. Vervang de afdichtingselementen.
5. Doseerdoorstroming van de
pomp is onnauwkeurig.
a) Ontgassend medium.
Controleer de installatie.
b) Delen van de ventielen bedekt met vuil of aan-
zetting.
Reinig de ventielen.
c) Onjuist doseerdoorstroming display.
Kalibreer.
d) Tegendrukfluctuaties.
Installeer een drukhoudventiel en een pulsatie-
demper, indien nodig.
e) Opvoerhoogte fluctuaties.
Houd het aanzuigniveau constant.
f)
Heveleffect (inlaatdruk hoger dan de tegen-
druk).
Installeer een drukhoudventiel.
g) Lekkage of poreuze zuigleiding of persleiding.
Vervang de zuig- of persleiding.
h) Delen die in contact komen met het medium
zijn hier niet tegen bestand.
Vervang deze door materialen die hier wel tegen
bestand zijn.
i)
Doseermembraan versleten
(beginnende scheuren).
Vervang het membraan. Houd tevens de
onderhoudsinstructies aan.
j)
Variatie van het doseermedium
(dichtheid, viscositeit).
Controleer de concentratie. Gebruik een roerwerk
indien nodig.
k) Overstroming.
Installeer of controleer zuig en druk pulsatiedem-
per, bereken installatie opnieuw, installeer een
veerbelast ventiel.
6. Vloeistof lekt uit de opening
in de tussenflens tussen de
pomp en de doseerkop.
a) Er is sprake van een membraanlekkage.
Vervang het membraan.
N.B.
Raadpleeg voor andere foutsignalen van de bestu-
ringseenheid de relevante paragraaf.
Summary of Contents for DDI 150-4
Page 2: ...2 ...
Page 630: ...630 ...