69
b) Beschrijving van de bedieningselementen
1 Zender (afstandsbediening)
De zender zet de bewegingen aan het draaiwiel voor de besturing (2) en aan de gas-/remhendel (6) via een
geïntegreerde elektronica om in een speciaal signaal, dat via de telescopische antenne naar de ontvanger wordt
gestuurd. Daar worden deze signalen opnieuw gedecodeerd en de aangesloten servo’s of rijregelaar aangestuurd.
2 Draaiwiel voor de besturing
Bij het loslaten van het draaiwiel (neutrale stand van de besturing) moet de besturing op het voertuig zich in de
middelste stand bevinden.
Kleine afwijkingen kunnen met de trimregelaar voor de besturing (3) worden gecorrigeerd. Grotere afwijkingen
moeten ofwel via de servostang (tussen stuurservo en besturingsmechaniek) of door het verplaatsen van de
servoarm op de stuurservo worden gecorrigeerd.
Als het draaiwiel naar links (tegen de richting van de wijzers van de klok) wordt gedraaid, moet het voertuig naar
link sturen. Als het draaiwiel naar rechts (in de richting van de wijzers van de klok) wordt gedraaid, moet het
voertuig naar rechts sturen. Als de stuurservo precies op de tegenovergetselde manier stuurt, dan zet u de reverse-
schakelaar voor de besturing (12) in de andere schakelstand.
3 Trimregelaar „ST-TRIM“ voor neutrale stand van de besturing
Met deze trimregelaar wordt het rechtuitrijden van het model ingesteld. Stel vb. bij een modelauto de voorste
wielen zodanig in dat deze ongeveer rechtuit staan (of bij modelschepen het roer). Zet de modelauto daarom op
een geschikte ondergrond zodat de wielen zich in de lucht bevinden.
Een precieze instelling voor het rechtuitrijden kan later gedaan worden als het model rijdt.
4 Trimregelaar voor neutrale stand van de aandrijving
Opdat het model bij het loslaten van de gas-/remhendel (6) blijft staan, moet de neutrale stand met deze trimregelaar
worden ingesteld.
Als de trimweg niet volstaat, dan is bij elektronische rijregelaars een nieuwe programmering van de neutrale stand
en de stand voor volgas vooruit en achteruit nodig.
Bij modellen met verbrandingsmotor met gas-/remservo moet de stang voor de gas/rem worden gecontroleerd en
worden ingesteld of moet de servoarm op de gas-/remservo worden verplaatst.
5 Vervangbaar zenderkristal
Zowel in de zender als in de ontvanger moet een kristal met dezelfde frequentie worden geplaatst.
Zenderkristallen zijn doorgaans met een “T” of “TX” gemarkeerd, ontvangerkristallen met een “R” of “RX”. Verwissel
deze kristallen niet! Gebruik voor de zender en de ontvanger enkel de kristallen die zijn toegelaten of als geschikte
accessoire worden geleverd!
6 Gas-/remhendel
Bij het loslaten van de gas-/remhendel (neutrale stand van de aandrijving) moet de motor bi een elektrisch model
stilstaan. Bi een model met verbrandingsmotor moet de verbrandingsmotor zich in de stationaire stand bevinden.
Kleine afwijkingen kunnen met de trimregelaar voor de besturing (4) worden gecorrigeerd. Bij grotere afwijkingen
moet bij een elektrisch model de rijregelaar opnieuw worden geprogrammeerd; bij een model met verbrandingsmotor
moet de stang voor gas/remmen opnieuw worden ingesteld (of de servoarm op de gas-/remservo worden verplaatst).
Als u de gas-/remhendel naar u toe trekt, dan moet het voertuig vooruit rijden.