![background image](http://html1.mh-extra.com/html/gaui/x5-3d-flybarless/x5-3d-flybarless_operating-instructions-manual_3802338093.webp)
93
Pagina 15
Bovenste afbeelding:
De afbeelding toont de schematische weergave van een gas- (throttle) en pitchcurve voor een normale vlucht (Normal
Flight) en voor een extreme acrobatische vlucht (Freestyle/Aggressive).
Let op dat u deze waarden alleen als ondersteuning voor uw persoonlijke instellingen beschouwt, die u tijdens de vluchten
moet bepalen.
Onderste afbeelding:
Voor u met een pitch-schaal de bladhellingshoek meet, controleert u of de tuimelschijf, tuimelschijfmeenemer en bladhouder-
koppelingsstang parallel ten opzichte van elkaar zijn afgesteld. De rotorhellingshoek moet daarbij 0° bedragen.
Wanneer u de stuurknuppel voor de pitchfunctie (bij een normale vlucht) helemaal naar beneden beweegt, moet u een
hellingshoek van -2° tot -3° aan de rotorbladen kunnen meten. Als de stuurknuppel helemaal naar boven beweegt, moeten
de rotorbladen een hellingshoek van 13° bereiken. De maximale negatieve pitchhoek (bij het acrobatisch vliegen) bedraagt
-13°.
De collectieve pitchhoek bedraagt max. +/- 13° en de cyclische pitchhoek 10°.
Pagina 16
Controles voor de start
Voor u het model in gebruik neemt, controleert u de volgende punten:
1.
Controleer alle schroefverbindingen op hun vaste zitting.
2.
Controleer de tandflankspeling tussen het motorrondsel en het hoofdtandwiel. De tandwielen moeten vast in elkaar
grijpen en de transmissie moet toch vlot lopen.
3.
Controleer de aandrijving van de staartrotor. Alle mechanische onderdelen van de staartrotoraandrijving moeten
betrouwbaar en vlot werken.
4.
Controleer de correcte en zekere zitting van de elektrische onderdelen en de aandrijfaccu. Let daarbij op de nodige
afstand van de aandrijfaccu tot de elektromotor. Deze moet 5 tot 10 mm bedragen.
5.
Zorg dat de aandrijfaccu stevig op vast zit. Gebruik bovenop de accubevestigingslussen nog zelfklevende klittenband.
De klittenband met de haakjes op de accu en het wolachtige deel van de klittenband op de accu kleven.
6.
Controleer of de rotorbladen correct zijn gebalanceerd. Let bovendien tijdens de eerste vluchten op een correct
spoorloop en stel deze indien nodig af.
7.
Controleer alle assen en kogellagers op hun vlotte en correcte loop.
8.
Controleer de volledige bekabeling. Let daarbij in het bijzonder op de verbindingen tussen toerentalteller en motor.
9.
Controleer de positie van de staartservo en -rotor. In de basispositie moet de servohendel zich in een hoek van 90°
t.o.v. de koppeling bevinden (zie afbeelding 1-4). De koppelingsstang van de staartrotorschuifhuls moet zich dan
eveneens in een hoek van 90° tegenover de staartrotoras bevinden (zie afbeelding 1-5).
10. Controleer of de staartrotorkoppeling vlot functioneert (afbeelding 1-6 en 1-7).
11. Nadat u de zender hebt ingeschakeld en de vliegaccu aangesloten, controleert u de correcte bewegingsrichting van de
tuimelschijvenservo’s en de staartrotor. Wanneer u de helikopter tegen de richting van de wijzers van de klok rond de
rotoras draait, moet de gyroscoop de schuifhuls van de staartrotorkoppeling in de richting van de transmissiebehuizing
bewegen.