![background image](http://html1.mh-extra.com/html/gaui/x5-3d-flybarless/x5-3d-flybarless_operating-instructions-manual_3802338092.webp)
92
Onderste afbeelding:
Schuif het staartroer voorzichtig van achter op de mechaniek. Let daarbij op dat beide tandwielen voor de staartrotoraandrijving
goed in elkaar grijpen. Let daarbij op dat de tandwielen niet te strak zitten, maar een afstand van 0,1 mm (zie kleine
tekening) behouden.
Wanneer het staartroer optimaal past en het verticaal staatvlak verticaal is afgesteld, spant u beide chassisschroeven
M3x18 (zie pagina 7 bovenste afbeelding) en de schroeven aan beide staartrotorsteunen vast aan. Verbind de staartrotorstang
met de staartrotorservo (zie ook pagina 16 onderste afbeelding).
Pagina 13
Bovenste afbeelding:
Monteer de drie koppelingsstangen voor de tuimelschijf. De afstand tussen het midden van de gaten moet 43,5 mm
bedragen. Nadat u de servohendel hebt gemonteerd, plaatst u de koppelingsstang in de tuimelschijf en bevestigt u de
servohendel.
Belangrijke aanwijzing!
Aangezien elektrische aandrijvingen met hoog vermogen heel gevaarlijk kunnen zijn, raden wij u aan de motor
altijd van de regelaar te ontkoppelen tijdens onderhouds- en afstelwerkzaamheden. Zo kan een ongewild aanlopen
van de mechaniek worden vermeden.
Roep op uw afstandsbediening een helikopterprogramma met een 3-punts 120° tuimelschijfkoppeling (HR-3) op. Stel de
juiste looprichting en middelste stand van de servo in. De drie servohendels van de tuimelschijvenservo’s moeten dan
precies op één lijn horizontaal tegenover elkaar zijn afgesteld (zie kleine schets) wanneer de pitch-stuurknuppel zich in de
middelste stand bevindt.
Onderste afbeelding:
De montage van de tuimelschijfvoering en de rotorbladen sluiten de montage van de mechaniek af. Let bij de montage van
de tuimelschijfvoering op dat de zijde met de geringe hoogte van de voeringsgleuven in de vliegrichting naar voor wordt
gemonteerd.
De rotorbladschroeven mogen slechts zodanig worden aangespannen dat de rotorbladen tijdens het vliegen nog 180°
tegenover elkaar kunnen worden afgesteld.
Pagina 14
Controleren van de stuurrichtingen:
Bovenste afbeelding:
De afbeelding toont de hoogtesturing van de modelhelikopter, waarbij de knuppelbewegingen bij afstandsbedieningen
telkens in mode I en mode II zijn weergegeven.
Als de hellingshoek van de rotorbladen voor het stijgen moet worden vergroot, moet de tuimelschijf op de hoofdrotoras van
de servo’s naar boven worden verschoven. Let daarbij op dat de tuimelschijf bij de verticale bewegingen altijd horizontaal
blijft en niet opzij kantelt.
Middelste afbeelding:
De afbeelding toont de richtingssturing van de modelhelikopter. De tuimelschijf moet daartoe altijd in de richting kantelen
waarin werd gestuurd. Let daarbij op dat de tuimelschijf naar rechts en links dezelfde hellingshoek vertoont. De hellingshoek
naar voor en achter moet eveneens gelijk zijn.
Onderste afbeelding:
De afbeelding toont de staartsturing van de modelhelikopter. Als de afstandsbediening naar rechts wordt gestuurd, moet de
schuifhuls van de staartrotoraansturing op de staartrotoras in de richting van de aandrijfbehuizing worden geschoven. Als
dit niet het geval is, wijzigt u de looprichting van de staartservo op de zender.
Controleer in dit verband ook de bedrijfsrichting van de gyroscoop. Als de romptip van de helikopter van bovenaf gezien
tegen de richting van de wijzers van de klok naar links wordt gedraaid, moet de schuifhuls door de gyroscoop ook in de
richting van de aandrijfsbehuizing worden geschoven. Als dit niet het geval is, wijzigt u de looprichting van de staartservo
op de gyroscoop. Aansluitend stelt u op de gyroscoop nog de maximale uitslagen van de staartservo in.