65
–
Alle alarmgrenzen A1 en A2 en tevens eventueel
» «
(TWA)
1)
en
» «
(STEL)
1)
voor alle toxische gassen (bijvoorbeeld H
2
S of CO) worden
achtereenvolgens getoond.
–
Tijdens de inloopfase van de sensoren:
De weergave van de meetwaarde knippert
Het speciale symbool
» «
wordt weergegeven.
Tijdens de inloopfase van de sensoren vindt er geen alarmering plaats.
De rode LEDs knipperen.
Het gasmeetapparaat is gereed voor meten, zodra de meetwaarden
niet langer knipperen en de rode LEDs niet meer knipperen. Het
speciale symbool
» «
wordt evt. nog steeds weergegeven, als er
waarschuwingen (bijv. nog niet gereed voor kalibratie) actief zijn
(Oproepen van de waarschuwingen, zie Technisch handboek).
[OK]
-toets indrukken om de weergave van de inschakelsequentie te
onderbreken.
Apparaat uitschakelen
[OK]
-toets en
[+]
-toets tegelijkertijd ingedrukt houden tot de op het display
getoonde countdown
»3 . 2 . 1«
afgelopen is.
–
Voordat het apparaat uitschakelt, worden gedurende korte tijd het optische,
het akoestische en het trilalarm geactiveerd.
Voordat de werkplek wordt betreden
Apparaat inschakelen, de huidige meetwaarden worden op het display
weergegeven.
Op waarschuwing
» «
of storingsaanwijzing
» «
letten.
1)
Alleen als deze in de apparaatconfiguratie is geactiveerd. Afleveringstoestand: niet geactiveerd.
WAARSCHUWING
Voor veiligheidsrelevante metingen de kalibratie met een functietest (bumptest)
controleren, indien nodig instellen en alle alarmelementen controleren. Als er
nationale voorschriften gelden, moet de functietest conform deze voorschriften
worden uitgevoerd.
Een onjuiste kalibratie kan tot onjuiste meetresultaten leiden met als gevolg
ernstige schade voor de gezondheid.
AANWIJZING
Als het gasmeetinstrument wordt gebruikt voor offshore toepassingen, moet
aan afstand van 5 m tot het kompas worden aangehouden.
Controleer of de gastoevoeropening van het apparaat niet afgesloten of vuil is.
Tijdens het gebruik
–
Tijdens het bedrijf worden de meetwaarden voor elk meetgas weergegeven.
–
Wanneer een alarmsignaal is gegeven, worden de betreffende meldingen,
het optische-, het akoestische- en het trilalarm geactiveerd. Zie hoofdstuk
–
Als boven- of ondergrenswaarden van een meetbereik wordt overschreden,
verschijnt in plaats van de meetwaarde de volgende melding:
–
Na een kortstondige meetbereikoverschrijding van de EC-meetkanalen (tot
maximaal een uur) is controle van de meetkanalen niet nodig.
Het apparaat kan normaal worden gebruikt. Indien de waarschuwing
niet tijdens het gebruik vanzelf verdwijnt, moet het apparaat na afloop
van de gebruiksduur worden onderhouden.
Het apparaat is niet meetklaar en er moet onderhoud aan worden
gepleegd.
WAARSCHUWING
Explosiegevaar! Om het risico op ontbranding van brandbare of explosieve
atmosferen te verminderen, de volgende waarschuwingen en
gevaaraanduidingen strikt opvolgen:
In een met zuurstof verrijkte atmosfeer (>21 Vol.-% O
2
) is de bescherming
tegen explosies niet gegarandeerd; apparaat uit de explosieve omgeving
verwijderen.
Hoge waarden buiten het meetbereik wijzen eventueel op een explosieve
concentratie.
»
«
(Overschrijding bovengrenswaarde meetbereik) of
»
«
(Overschrijding ondergrenswaarde meetbereik).
AANWIJZING
Speciale omstandigheden waarin er niet wordt gemeten (quick-menu,
kalibreermenu, inloop van de sensoren, wachtwoordinvoer) worden met een
optisch signaal (langzaam knipperen van de alarm LED
)
aangegeven.
AANWIJZING
Snelle temperatuur- en vochtigheidswijzigingen hebben invloed op het
meetsignaal. Dräger adviseert om bij te verwachten temperatuur- en
vochtigheidswisselingen een prefilterbuisje vochtigheid te gebruiken voor de
meting.