Nederlands |
111
2 609 141 101 • 23.7.13
Opmerkingen over de optelling:
– Lengte-, oppervlakte- en inhoudswaarden kun-
nen niet bij elkaar worden opgeteld. Als bijvoor-
beeld een lengte- en een oppervlaktewaarde
worden opgeteld, verschijnt bij het indrukken
van de resultaattoets
6
kort
„ERROR”
in het dis-
play. Vervolgens keert het meetgereedschap te-
rug naar de meetfunctie die het laatst actief was.
– Er wordt telkens het resultaat van een meting
(bijvoorbeeld inhoudswaarde) opgeteld, bij duur-
metingen de in de resultaatregel
c
weergegeven
meetwaarde. De optelling van afzonderlijke
meetwaarden uit de meetwaarderegels
a
is niet
mogelijk.
Meetwaarden aftrekken
Als u meetwaarden wilt aftrekken,
drukt u op de mintoets
5
. In het dis-
play verschijnt ter bevestiging
„–”
.
Ga verder te werk als bij „Meet-
waarden optellen”.
Tips voor de werkzaamheden
Algemene aanwijzingen
De ontvangstlens
17
en de uitgang van de laser-
straal
16
mogen bij een meting niet afgedekt zijn.
Het meetgereedschap mag tijdens een meting niet
bewogen worden (met uitzondering van de functies
duurmeting en hellingmeting). Leg daarom het
meetgereedschap indien mogelijk tegen een vast
aanslag- of steunoppervlak.
Invloeden op het meetbereik
Het meetbereik is afhankelijk van de belichting en
de mate van weerspiegeling van het meetopper-
vlak. Gebruik voor een betere zichtbaarheid van de
laserstraal bij werkzaamheden buitenshuis en bij
fel zonlicht een laserbril en een laserdoelpaneel of
zorg voor schaduw op het doelpaneel.
Invloeden op het meetresultaat
Vanwege bepaalde eigenschappen van materialen
kunnen bij metingen op sommige oppervlakken
foutmetingen niet worden uitgesloten. Daartoe be-
horen:
– transparante oppervlakken zoals glas en water,
– spiegelende oppervlakken zoals gepolijst metaal
en glas,
– poreuze oppervlakken zoals isolatiemateriaal,
– oppervlakken met een structuur, zoals pleister-
werk en natuursteen.
Gebruik indien nodig op deze oppervlakken een la-
serdoelpaneel.
Foute metingen zijn bovendien mogelijk op doelop-
pervlakken waarop schuin wordt gericht.
Ook kunnen luchtlagen met verschillende tempera-
turen of indirect ontvangen weerspiegelingen de
meetwaarde beïnvloeden.
Nauwkeurigheidscontrole en kalibratie van de
hellingmeting (zie afbeelding H)
Controleer regelmatig de nauwkeurigheid van de
hellingmeting. Dit gebeurt door een omslagmeting.
Leg daarvoor het meetgereedschap op een tafel en
meet de helling. Draai het meetgereedschap 180 °
en meet opnieuw de helling. Het aangegeven ver-
schil mag maximaal 0,3 ° bedragen.
Bij grotere afwijkingen moet u het meetgereed-
schap opnieuw kalibreren. Houd daarvoor de toets
hellingmeting
3
ingedrukt. Volg de aanwijzingen in
het display op.
Nauwkeurigheidscontrole van de afstandsme-
ting
U kunt de nauwkeurigheid van de afstandmeting
als volgt controleren:
– Kies een onveranderlijke meetafstand met een
lengte van ca. 1 tot 10 meter waarvan u de leng-
te nauwkeurig kent (bijv. kamerbreedte, deur-
opening). De meetafstand moet binnenshuis lig-
gen. Het doeloppervlak van de meting moet glad
en goed reflecterend zijn.
– Meet de afstand tien opeenvolgende keren.
De afwijking van de afzonderlijke metingen van de
gemiddelde waarde mag maximaal ± 2 mm bedra-
gen. Houd de metingen bij, zodat u de nauwkeurig-
heid op een later tijdstip kunt vergelijken.
Werkzaamheden met het statief
Het gebruik van een statief is vooral bij grotere af-
standen noodzakelijk. U kunt het meetgereed-
schap met de 1/4"-schroefdraad
19
aan de onder-
zijde van het huis op een in de handel verkrijgbaar
fotostatief schroeven.
Stel het referentievlak voor metingen met de aan-
slagstift door het indrukken van de toets
10
over-
eenkomstig in (referentievlak schroefdraad).
Werkzaamheden met de meetrail
(zie afbeeldingen I–K)
De meetrail
24
kan worden gebruikt voor een
nauwkeuriger resultaat van de hellingmeting. Af-
standmetingen zijn met de meetrail niet mogelijk.
Leg het meetgereedschap zoals
afgebeeld in de meetrail
24
en ver-
grendel het meetgereedschap met
de vergrendelingshendel
25
. Druk
op de toets meten
2
om de modus
„meetrail” te activeren.
Controleer regelmatig de nauwkeurigheid van de
hellingmeting door een omslagmeting of de libel-
len op de meetrail.
Bij grotere afwijkingen moet u het meetgereed-
schap opnieuw kalibreren. Houd daarvoor de toets
hellingmeting
3
ingedrukt. Volg de aanwijzingen in
het display op.
Als u de modus „meetrail” wilt beëindigen, scha-
kelt u het meetgereedschap uit en neemt u het uit
de meetrail.
OBJ_BUCH-1840-002.book Page 111 Tuesday, July 23, 2013 3:52 PM