Plaats de sensor (8) nu direct op de niet-gecoate kalibratieschijf. Wacht ca. 2 seconden voordat
u het meetapparaat weer optilt.
Na het optillen moet een nulwaarde worden weergegeven. Het meetapparaat keert automatisch
terug naar de normale meetmodus. De 2-puntskalibratie is afgesloten.
2
Kalibratie controleren
Meet een referentieplaatje met het meetapparaat in de normale meetmodus. De meetwaarde
moet binnen de nauwkeurigheidstoleranties liggen ±1+3%. Bij gebruik van een referentieplaatje
van bijv. 100 μm moet de meetwaarde binnen dit bereik liggen.
Als de weergegeven meetwaarde buiten dit tolerantiebereik ligt, moet de kalibratie opnieuw
worden uitgevoerd.
Zet het meetapparaat terug naar de fabrieksinstellingen. Dit wordt beschreven in hoofdstuk i)
Terugzetten naar fabrieksinstellingen. Voer daarna de kalibratie opnieuw uit.
14. Extra functies
a) Automatisch draaien van het display
Het meetapparaat beschikt over een ingebouwde gravitatieschakelaar. Bij een positieveran-
dering van de meter draait de weergave in het lcd-display automatisch van de uitgangsstand
van 0° in stappen naar de posities 90°, 180° en 270°, zodat deze altijd leesbaar blijft. Deze
displaydraaifunctie is in- en uitschakelbaar.
Ga als volgt te werk om de displaydraaifunctie in te schakelen:
• Druk op de knop omhoog (7) en houd deze ingedrukt om deze functie om te schakelen.
• Als de functie is uitgeschakeld, verschijnt het vergrendelingssymbool
op het lcd-display
(2). De weergave verandert bij een positieverandering van het meetapparaat niet meer.
98