regelaar wordt met een passende voeding geleverd. Het bedrijf van de regelaar is slechts toegestaan
met die voeding. De aansluiting van de adapter aan het huisstroomnet moet door een volwassene
worden uitgevoerd. Alvorens de stekker van de voeding in het stopcontact van de regelaar in te
stekken, moet de regelknop op "0" gezet worden en de rijrichtingschakelaar in de centrale positie
(afb. 1).
Bij het aansluiten van de voedingsspanning, wordt een test automatisch uitgevoerd. Daarvoor
branden alle LED's van de rijregelaar kort. Daarna moet slechts de groene LED van de standaard
regelcurve C (functie 1) branden om aan te duiden dat de regelaar gebruiksklaar is. Knipperen de
LED's van de lichtring en de groene LED bij F2 afwisselend, werd de regelknop niet op ''0'' gezet
vóór de aansluiting aan de stroomvoorziening. Wordt dit hersteld, dan stopt het knipperen en brandt
de groene LED van de standaard regelcurve. Het apparaat is nu gebruiksklaar.
Besturing van locomotieven.
Om de rijrichting te selecteren, hoeft de tuimelschakelaar in de juiste positie te worden gekanteld.
Daarna kan de locomotiefsnelheid met de regelknop gecontroleerd worden. Af fabriek wordt de
lineaire snelheidscurve C gebruikt. Ter confirmatie brandt de middelste groene LED bij F1.
Als de regelknop gedraaid wordt, gaat de groene LED bij F2 branden. De lichtring rond de
rijrichtingschakelaar brandt overeenkomstig met de positie van de regelknop. Het is een indirecte
aanwijzing van de locomotiefsnelheid. Zelfs bij dezelfde aanwijzing kan elke locomotief met een
verschillende snelheid rijden daar deze ook van de motor en de transmissie van het model afhangt.
Afhankelijk van de rijrichting verandert ook de kleur van de lichtring.
Kortsluiting of overbelasting.
De rijregelaar is uitgerust met een elektronische zekering. Deze reageert bij het overschrijden van
de maximaal toegestane stroom van 1 A. Afhankelijk van de tolerantie van de componenten kan de
zekering reeds vanaf 900 mA springen. Om de grootst mogelijke bescherming te bieden springt de
zekering heel snel. In zekere omstandigheden, kan de zekering, bij het rijden over wissels, reageren
wanneer de wielstellen de openliggende tong raken en deze hetzelfde potentiaal heeft als de
aanliggende tong. Wanneer de zekering heeft gesprongen en de oorzaak van de kortsluiting
verwijderd is, moet de regelknop weer op "0 " gezet worden. Alleen zo kan de zekering in
operationele toestand worden hersteld. Dit voorkomt dat de trein, na verwijdering van de
kortsluiting (volgens de knop positie ) op volle snelheid vertrekt hetgeen verdere problemen zou
kunnen veroorzaken.
Geavanceerde kenmerken - Functie F 1.
Met de functie F1 is het mogelijk tussen vijf verschillende versnellingscurven (Afb. 5) te kiezen
voor de controle van de snelheid op de rijregelaar. De keuze van de curve wordt gemaakt door
herhaaldelijk op de functietoets F 1 te drukken.
De centrale curve, aangeduid door de groene LED, is lineair. Dat betekent dat de versnelling, over
het hele regelbereik, bij elke draaiing van de regelknop, gelijkelijk toeneemt. Deze eigenschap
wordt automatisch geactiveerd wanneer het apparaat is ingeschakeld.
De karakteristiek van de linkse curven (A en B) komt met het gedrag van lijnlocomotieven met
zware treinen overeen. Bij het starten versnellen ze vrij vlug maar het duurt heel lang voordat ze de
topsnelheid bereiken. Daarom toont de curve in het onderste deel een sterkere stijging van de
snelheid dan in het bovenste met dezelfde draaiing van de regelknop. Met dezelfde hoge instelling
van de snelheid, worden de rijeigenschappen van de treinen gesimuleerd : na een snelle start volgt
een steeds tragere versnelling. De meest linkse curve A, aangeduid door de linker rode LED, komt